Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

être entre soi

  • 1 hand

    1  main 〈v.〉
    ♦voorbeelden:
    1   aan handen en voeten gebonden • pieds et poings liés
         op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattes
         〈 figuurlijk〉 zich met handen en voeten verweren • se défendre pied à pied
         in andere handen komen • changer de main
         aan de beterende hand zijn • être en voie de guérison
         〈 figuurlijk〉 in de dode hand • de mainmorte
         een gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuse
         een gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compter
         die zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mains
         gouden handen hebben • avoir des doigts de fée
         met harde hand opvoeden • élever à la dure
         (iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)
         bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en haut
         van hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que
         〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.
         niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides
         〈 figuurlijk〉 een tekening uit de losse hand • un dessin à main levée
         〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambe
         met losse handen rijden • rouler sans les mains
         iemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.
         〈 figuurlijk〉 in slechte handen vallen • tomber entre de mauvaises mains
         de sterke hand • (les agents de) la force publique
         de politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tendue
         met vaste hand • d'une main assurée
         met vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poigne
         in vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mains
         de vlakke hand • la paume
         dat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortune
         de handen vol hebben • 〈 letterlijk〉 avoir les mains chargées; 〈 figuurlijk〉 avoir un travail fou
         in vreemde handen overgaan • passer en d'autres mains
         de handen vrij hebben • avoir les coudées franches
         〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.
         〈 figuurlijk〉 met de warme hand geven • donner de son vivant
         aan de winnende hand zijn • être en train de gagner
         〈 figuurlijk〉 met zachte hand • avec tact
         〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort
         〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen branden • se casser le nez
         de handen dichtknijpen • serrer les poings; 〈 figuurlijk〉 se frotter les mains
         iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.
         iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.
         zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main
         〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • ±couvrir qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.
         〈 figuurlijk〉 de handen ineenslaan • unir ses efforts
         〈 figuurlijk〉 mijn handen jeuken • la main me démange (de frapper)
         〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • arracher des applaudissements
         de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.
         〈 figuurlijk〉 de handen in de schoot leggen • baisser les bras
         de hand lezen • lire (dans) les lignes de la main
         de hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.
         hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds
         〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez
         〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand ophouden • faire la manche
         elkaar de hand reiken • 〈 letterlijk en figuurlijk〉 se tendre la main
         iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.
         de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvrage
         〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • mettre fin à ses jours
         〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • s'en prendre à soi-même
         〈 figuurlijk〉 zijn handen uit de mouwen steken • mettre la main à la pâte
         〈 figuurlijk〉 ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken • j'en mettrais ma main au feu
         〈 figuurlijk〉 de hand over het hart strijken • se montrer indulgent
         zijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout
         〈 figuurlijk〉 de hand van een meisje vragen • demander la main d'une jeune fille
         〈 figuurlijk〉 zijn handen aan iets vuilmaken • se salir les mains
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • s'en laver les mains
         〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.
         mijn hand erop! • c'est promis!
         handen omhoog! • haut les mains!
         streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlement
         handen thuis! • bas les pattes!
         〈 figuurlijk〉 aan de hand van • d'après
         〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.
         hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main
         iets aan de hand hebben • 〈 bezig met〉 s'occuper de qc.; 〈 betrokken bij〉 être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la main
         in de handen klappen • battre des mains
         in handen vallen van de politie • tomber aux mains de la police
         goed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniable
         zijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mains
         iemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn leven stellen in Gods hand • remettre sa vie entre les mains de Dieu
         〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • avoir une voiture bien en main
         iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main
         〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 hij mag zich in de handen wrijven • il peut se frotter les mains
         〈 figuurlijk〉 je hebt het zelf in de hand • c'est toi qui décides
         hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lune
         met de handen werken • travailler de ses mains
         〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • s'arracher les cheveux
         〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • saisir l'occasion
         〈 figuurlijk〉 met de handen in de zakken staan, zitten • garder les mains dans les poches
         〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeur
         met de hand genaaid • cousu (à la) main
         zich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa poche
         iets om handen hebben • avoir qc. à faire
         〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand op handen dragen • ±être en admiration devant qn.
         op (met) de hand wassen • laver à la main
         de hand op de knip houden • être près de ses sous
         hand over hand toenemen • aller en augmentant
         iemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)
         iets ter hand nemen • 〈 letterlijk〉 prendre qc. en main; 〈 figuurlijk〉 entreprendre qc.
         iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travail
         er komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)
         uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la main
         uit de hand lopen • dégénérer; 〈m.b.t. prijzen, economie〉 déraper
         uit de eerste hand • de première main
         vlug van de hand gaan • se vendre comme des petits pains
         iets van de hand doen • écouler qc.
         van hand tot hand gaan • passer de main en main
         〈 juridisch〉 gift van hand tot hand • don de la main à la main
         〈 figuurlijk〉 voor de hand wegnemen • prendre ce qui est devant soi
         〈 figuurlijk〉 dat ligt voor de hand • ça va de soi
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zonder handen rijden • rouler sans les mains
         geen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.
         hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touché
         〈 figuurlijk〉 geen hand voor ogen kunnen zien • n'y voir goutte
         het zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire
         〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • être débordé de travail
         〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • à plusieurs mains l'ouvrage avance
    wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?
         alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'était
         iets in de hand werken • aider à qc.
         dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crime
         iemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côté
         op iemands hand zijn • être du côté de qn.
         〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • prendre tout au sérieux
         op handen zijn • être imminent
         van de hand in de tand leven • vivre au jour le jour
         een voorstel van de hand wijzen • repousser une proposition
         beschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusations
         een uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation
    → link=vogel vogel

    Deens-Russisch woordenboek > hand

  • 2 devil

    devil ['devəl] ( British pt & pp devilled, cont devilling, American pt & pp deviled, cont deviling)
    1 noun
    (a) (demon) diable m, démon m;
    ∎ Religion the Devil le Diable, Satan m;
    ∎ old-fashioned the devil take him! qu'il aille au diable!, que le diable l'emporte!;
    ∎ familiar old-fashioned go to the devil! va te faire voir!, va au diable!
    ∎ you little devil! petit monstre!;
    ∎ you lucky devil! veinard!;
    ∎ British poor devil! pauvre diable!
    ∎ British humorous go on, be a devil! allez, laisse-toi faire ou tenter!
    ∎ what the devil are you doing? mais enfin, qu'est-ce que tu fabriques?;
    ∎ where the devil is it? où diable peut-il bien être?, mais où est-ce que ça pourrait bien être?;
    ∎ how the devil should I know? comment voulez-vous que je sache?□ ;
    ∎ who the devil are you? qui diable êtes-vous?, et d'où est-ce que vous sortez, vous?;
    ∎ this house is the very devil to keep clean c'est vraiment la galère de nettoyer cette maison;
    ∎ they worked/ran like the devil ils ont travaillé/couru comme des fous ou des malades;
    ∎ he has a devil of a temper il a un fichu caractère, il a un caractère de cochon;
    ∎ I had a devil of a time getting here j'ai eu un mal fou ou un mal de chien à arriver jusqu'ici;
    ∎ there'll be the devil to pay when your father finds out ça va barder quand ton père apprendra ça;
    ∎ we had the devil of a job or the devil's own job finding the house on a eu un mal fou à trouver la maison;
    ∎ to be (caught) between the devil and the deep blue sea être pris entre deux feux, être entre le marteau et l'enclume;
    ∎ to give the devil his due… en toute honnêteté, il faut dire que…, rendons ou rendons-lui justice…;
    ∎ he has the luck of the devil or the devil's own luck il a une veine de pendu ou de cocu;
    ∎ speak or talk of the devil (and he's sure to appear)! quand on parle du loup (on en voit la queue)!;
    ∎ proverb better the devil you know (than the devil you don't) mieux vaut se contenter de ce qu'on a que de risquer de trouver pire;
    ∎ proverb the devil finds or makes work for idle hands (to do) l'oisiveté est (la) mère de tous les vices;
    ∎ proverb (every man for himself and) let the devil take the hindmost chacun pour soi et Dieu pour tous
    (e) (ghostwriter) nègre m (d'un écrivain); Law (assistant) avocat(e) m,f stagiaire;
    ∎ Typography printer's devil apprenti(e) m,f imprimeur
    (a) Cookery accommoder à la moutarde et au poivre;
    ∎ devilled egg œuf m à la diable
    ∎ British to devil for sb (author) servir de nègre à qn; (lawyer) être avocat stagiaire auprès de qn; Typography (printer) être apprenti imprimeur chez qn
    ►► devil's advocate avocat m du diable;
    ∎ to play devil's advocate se faire l'avocat du diable;
    American devil's food cake gâteau m au chocolat noir;
    Cookery devils on horseback pruneaux mpl au bacon;
    Devil's Island l'île f du Diable;
    devil worship culte m du diable

    Un panorama unique de l'anglais et du français > devil

  • 3 man

    man [mæn]
    1. noun
    (plural men)
       a. homme m
    • my old man (inf) ( = father) mon paternel (inf) ; ( = husband) mon homme (inf)
    • what else could a man do? qu'est-ce qu'on aurait pu faire d'autre ?
       b. ( = sort) I'm a whisky man myself personnellement, je préfère le whisky
       d. ( = humanity in general) Man l'homme m
       e. (Chess) pièce f ; (Draughts) pion m
    ( = provide staff for) assurer une permanence à ; ( = work at) être de service à
    • they haven't enough staff to man the office every day ils n'ont pas assez de personnel pour assurer une permanence au bureau tous les jours
    • who will man the enquiry desk? qui sera de service au bureau des renseignements ?
    ► man-eater noun ( = woman) mante f religieuse
    ► man-made adjective [fibre, fabric] synthétique ; [lake, barrier] artificiel
    * * *
    [mæn] 1.
    noun (pl men)
    1) ( adult male) homme m

    man of the match — héros m du match

    good man! — ( well done) bravo mon gars!

    2) (husband, partner) homme m
    3) ( person) homme m
    4) ( person of courage) homme m
    5) ( mankind) (also Man) l'humanité f
    6) Sport ( team member) joueur m
    7) ( piece) ( in chess) pièce f; ( in draughts) pion m
    2.
    men plural noun Military ( subordinates) hommes mpl
    3.
    transitive verb (p prés etc - nn-)
    1) gen tenir [switchboard, desk]
    2) Military armer [quelque chose] en hommes [ship]; assigner des hommes à [barricade, gun]
    4.
    manned past participle adjective [flight, spacecraft, base] habité

    fully manned — ( of ship) avec un équipage complet

    ••

    English-French dictionary > man

  • 4 намирам

    гл 1. retrouver; 2. trouver, découvrir, dénicher; 3. прен trouver, considérer, penser; 4. книж в съчет с отвлечени съществителни като: намирам израз trouver son expression; не намирам отражение ne pas trouver d'écho; намирам прием trouver un accueil favorable; намирам приложение trouver son application; намирам смъртта си trouver la mort; намирам спасение trouver le (son) salut; намирам съчувствие (у) trouver de la sympathie (chez); 5. ирон (залавям се за нещо неуместно) aller chercher; намирам се 1. se trouver; 2. tomber; 3. rencontrer, trouver, se trouver; 4. нар naître а намирам някого на местопрестъплението prendre (attraper) qn en flagrant délit; намирам се в чудо se trouver dans une position embarrassante; намирам се между два огъня être entre deux feux; намирам се между чук и наковалня se trouver entre l'enclume et le marteau; намирам се на приказка (на дума) parler de la pluie et du beau temps; намирам се на работа s'occuper а des riens; намирам се на тясно se trouver acculé, être mis au pied du mur; намирам си майстора trouver а qui parler, trouver son maître; не мога да си намеря място ne pas tenir en place, être hors de soi.

    Български-френски речник > намирам

  • 5 man

    man
    A n (pl men)
    1 ( adult male) homme m ; middle-aged/married man homme d'âge mûr/marié ; as one man to another entre hommes ; he's not a man to do ce n'est pas le genre d'homme à faire ; a blind man un aveugle ; an old man un vieillard ; a single man un célibataire ; a ladies' man un homme à femmes ; a beer/whisky man un buveur de bière/de whisky ; a leg/bum man ○ un amateur de belles jambes/de derrières ; a man of God/the people un homme de Dieu/du peuple ; a man of iron ou steel un homme de fer ; they've arrested the right man on a arrêté le vrai coupable ; he's your man c'est l'homme qu'il te faut ; he has worked for the party, man and boy GB il a travaillé pour le parti toute sa vie ; man of the match héros m du match ; good man! ( well done) bravo mon gars! ; my good man! mon vieux ○ ! ; my little man ○ mon petit ;
    2 (husband, partner) homme m ; her man son homme ; he is the right man for her c'est l'homme qu'il lui fallait ; her young man† son fiancé ; man and wife mari et femme ; to live as man and wife vivre maritalement ;
    3 ( person) homme m ; no man could have done more personne n'aurait pu faire davantage ; as good as the next man aussi bien que n'importe qui ; the common man l'homme du commun ; primitive Man l'homme primitif ;
    4 ( person of courage) homme m ; be a man sois un homme ; to make a man of sb faire un homme de qn ;
    5 ( mankind) ( also Man) humanité f ;
    6 Sport ( team member) joueur m ;
    7 Games ( piece) ( in chess) pièce f ; ( in draughts) pion m ;
    8 † ou hum ( servant) valet m.
    B men npl Mil ( subordinates) hommes mpl ; to address the men s'adresser aux hommes ; ‘now men…’ ‘soldats…’ ; officers and men Mil officiers et hommes ; ( in Navy) officiers et matelots.
    C excl
    1 ○ ( expressing surprise) mince, alors ○ ! ;
    2 ( addressing somebody) hey man! eh mec ○ !
    1 gen tenir [switchboard, desk] ; will the telephone be manned? est-ce qu'il y aura quelqu'un pour répondre au téléphone? ;
    2 Mil armer [qch] en hommes [ship] ; assigner des hommes à [barricade, gun] ; who is manning the barricades? qui est assigné aux barricades? ; to man the pumps mettre des hommes aux pompes.
    E manned pp adj Aerosp [flight, spacecraft, base] habité ; fully manned ( of ship) avec un équipage complet.
    every man for himself chacun pour soi ; Man proposes, God disposes l'homme propose et Dieu dispose ; to a man sans exception ; as one man comme un seul homme ; to sort out the men from the boys séparer les hommes des mauviettes ○ ; he took it like a man il a pris ça en homme ; to be man enough to do avoir le courage de faire ; to be a man's man aimer être entre hommes ; to be one's own man être son propre maître ; to be the man of the moment être l'homme du jour.

    Big English-French dictionary > man

  • 6 elkaar

    1 [zonder voorzetsel]se⇒ l'un l'autre, réciproquement
    2 [met voorzetsel]se⇒ l'un à, de 〈enz.〉 l'autre
    ♦voorbeelden:
    1   elkaar liefhebben • s'aimer
    2   twee touwen aan elkaar binden • attacher deux cordes l'une à l'autre
         aan elkaar grenzen • être limitrophe
         bij elkaar • ensemble
         bij elkaar komen • se réunir
         bij elkaar op bezoek komen • se rendre visite
         die kleuren passen goed bij elkaar • ces couleurs vont bien ensemble
         alles bij elkaar • somme toute
         in elkaar • l'un dans l'autre
    ¶   zij maakt het achter elkaar af • elle le fait d'une traite
         hij heeft drie uur achter elkaar gepraat • il a parlé trois heures d'affilée
         hij heeft ze niet allemaal bij elkaar • il n'a pas toute sa tête
         alles ligt door elkaar • tout est en désordre
         vijf keer na elkaar • cinq fois de suite
         zij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • ils doivent régler cela entre eux
         onder elkaar • entre soi
    → link=komen komen, link=zitten zitten

    Deens-Russisch woordenboek > elkaar

  • 7 habeo

    hăbĕo, ēre, bŭi, bĭtum    - tr. qqf. intr. -    - haben = habesne, Plaut. Ps. 1163; Trin. 89,- 964; Truc. 680 --- arch. habessit = habuerit, Cic. Leg. 2, 19 --- inf. passif haberier, Plaut. Mil. 2, 6, 111.    - voir l'article habeo de Gaffiot. [st1]1 [-] avoir, posséder, garder, tenir; être maître de, tenir, contenir, retenir, renfermer.    - habere fundum, Cic.: posséder un domaine.    - habere sibi hereditatem, Cic.: garder pour soi un héritage.    - habere aliquem collegam: avoir qqn pour collègue.    - (animus) habet cuncta neque ipse habetur, Sall.: (l'esprit) est maître de tout et lui-même n'a pas de maître.    - habeo, non habeor a Laide, Cic. Fam. 9, 26, 2: je suis le maître et non l'esclave de Laïs.    - jaculum quod manibus habemus, Ov.: le javelot que nous tenons à la main.    - nihil epistula habebat, Cic.: la lettre ne renfermait rien.    - fere totius ulterioris Hispaniae regio difficilem habet oppugnationem, Caes.: presque toute l'Espagne ultérieure présente une attaque difficile.    - opinio manebat eum cum rege habere societatem, Nep.: on persistait à croire qu'il s'entendait bien avec le roi. - intr. - habere in Bruttiis, Cic.: avoir des propriétés dans le Bruttium.    - habet idem in nummis, habet idem in urbanis praediis, Cic. Verr. 2, 3: il a de l'argent dans ses coffres, il a des maisons.    - non habentes, Lact.: les indigents.    - avec un adjectif ou un nom attribut.    - aliquem sollicitum habere: [tenir qqn inquiet] = tenir qqn dans l'inquiétude.    - mare infestum habere, Cic.: [tenir la mer infestée] = infester la mer.    - obvium habere aliquem, Quint.: [avoir qqn en face, sur la route] rencontrer qqn.    - Matonem et Pollionem inimicos habet Fadius, Cic. Fam. 9: Fadius a Maton et Pollion comme ennemis.    - praeposteros habes tabellarios, Cic. Fam. 15: tu as des messagers qui agissent en dépit du bon sens.    - aliquem collegam habere: avoir qqn comme collègue.    - avec un participe c. attribut.    - aciem instructam habere: tenir l'armée rangée en bataille.    - aliquid cogitat et habet navem paratam, Cic. Fam. 9: il a quelque chose en tête et il a préparé un bateau.    - regis salutem a senatu commendatam habebam, Cic.: j'avais du sénat la recommandation de sauver le roi.    - aliquid cognitum (compertum, exploratum) habeo: je tiens qqch pour connu (assuré, certain).    - aliquid perspectum habeo: je connais qqch à fond.    - perfidiam Aeduorum perspectam habebat, Caes. BG. 7: il voyait bien la perfidie des Eduens.    - Clodi animum perspectum habeo, cognitum, judicatum, Cic.: quant au caractère de Clodius, je l'ai sondé, étudié, jugé.    - de Caesare satis dictum habebo, Cic. Phil. 5: j'en aurai assez dit sur César.    - domitas habere libidines, Cic. de Or. 1, 43, 194: tenir les passions sous le joug.    - vectigalia redempta habere, Caes. BG. 1: avoir pris à ferme les impôts indirects.    - neque ea res falsum (part. passé passif) me habuit: et cela ne m'a pas trompé.    - habuit plebem in clientelas principum descriptam, Cic. Rep. 2: (Romulus) a voulu que la plèbe fût rangée dans la clientèle des hommes de haut rang.    - avec un adj. verbal.    - nihil excusandum habes, Tac.: tu n'as aucune excuse à donner.    - sua voce respondendum habere, Tac.: avoir à répondre de vive voix.    - enitendum habemus ut... Plin. Ep. 1: nous devons travailler à...    - hoc habet: - [abcl]a - [il a ce coup] = il est touché (en parl. d'un gladiateur). - [abcl]b - il est pris (en parl. d'un amoureux). - [abcl]c - Plaut. ça va bien (le coup a porté).    - hoc habet: repperi qui senem ducerem, Plaut. Most.: c'est gagné: j'ai trouvé comment faire marcher ce vieillard. [st1]2 [-] avoir en soi, avoir sur soi, porter (un vêtement...).    - habere coronam in capite: porter une couronne sur la tête.    - habere anulum in digito, Ter.: porter un anneau au doigt.    - vestis bona quaerit haberi, Ov. Am. 1: un beau vêtement demande à être porté. [st1]3 [-] avoir pour conséquence, comporter, occasionner.    - hoc nihil utilitatis habet: cela n'offre rien d'utile.    - pons magnum circuitum habebat, Caes.: le pont occasionnait un long détour. [st1]4 [-] susciter (un sentiment), être l'objet de, éprouver, ressentir, supporter, endurer, subir.    - laetitiam (timorem) habere: susciter la joie (la peur).    - multi injurias gravius aequo habuere, Sall. C.: beaucoup ressentent les injustices plus vivement qu'il ne faudrait.    - invidiam habere: être l'objet de l'envie.    - suspicionem habere, Nep.: être soupçonné.    - quae in praesens Tiberius civiliter habuit, Tac. An. 4: pour le moment, Tibère supporta cela en bon citoyen.    - non tantum maleficium impune habendum, Tac. An. 3: on ne doit pas laisser impuni un tel forfait.    - nec ita aegre habuit filium id pro parente ausum, Liv. 7: il ne sut pas mauvais gré au fils de ce qu'il avait osé pour son père. [st1]5 [-] entrer en possession de, prendre, garder.    - habere aliquid sibi (secum): prendre qqch pour soi.    - formule de divorce - res tuas tibi habeas (habe, habeto): garde pour toi ce qui t'appartient (reprends ton bien).    - mimulam suam suas res sibi habere jussit, Cic. Phil. 2: il ordonna à sa comédienne de reprendre ses effets (= de s'en aller).    - res tuas habe: - [abcl]a - reprends ton bien (garde ce qui te revient). - [abcl]b - va-t-en, déloge.    - haec tu tecum habeto, Cic.: garde cela pour toi (= sois discret). [st1]6 [-] tenir (une région...), occuper, gouverner, administrer, gérer.    - rem publicam habere: administrer les affaires publiques.    - Siciliam et Sardiniam per legatos habuit, Flor.: il fit administrer la Sicile par des gouverneurs.    - urbem Romanam a principio reges habuere, Tac. An. 1: la ville de Rome fut d'abord gouvernée par des rois.    - Hispaniae tribus (legionibus) habebantur, Tac. An. 4: L'Espagne était occupée par trois légions. [st1]7 [-] avoir dans son esprit, savoir, avoir à, pouvoir.    - habes consilia nostra, Cic. Att. 5: tu connais mes intentions.    - obscura est historia Romana, siquidem istius regis matrem habemus, ignoramus patrem, Cic. Rep. 2: l'histoire romaine est obscure: s'il est vrai que nous connaissons la mère de ce roi (Ancus), nous ne savons pas qui était son père.    - sic habeto: sache-le bien.    - habes rationem mei consilii, Cic. Fam. 9, 2, 4: tu sais la raison de ma conduite.    - de Dolabella, si quid habes novi, facies me certiorem, Cic.: à propos de Dolabella, si tu sais quelque chose de nouveau, tiens-moi au courant.    - habes de Vatinio, Cic. Fam. 1: voilà pour ce qui concerne Vatinius.    - habere + inf.: avoir à, pouvoir.    - cf. gr. οὐδὲν ἀντειπεῖν ἔχω: je n'ai rien à répondre.    - habeo etiam dicere quem de ponte in Tiberim dejecerit, Cic. Am.: je peux même citer un homme qu'il a précipité du haut du pont dans le Tibre.    - haec fere dicere habui de natura deorum, Cic. Nat. 3: voilà à peu près ce que j'avais à dire sur la nature des dieux.    - de re publica nihil habeo ad te scribere, Cic. Att. 2, 22, 6: je n'ai rien à te dire de la république.    - habere + inter. indir.: savoir.    - de quibus habeo ipse quid sentiam, Cic. Nat. 3: je sais ce que je dois penser d'eux.    - nihil habeo quid dicam: je ne sais que dire.    - nihil habeo quod dicam: je n'ai rien à dire.    - quo me conjectura ducat habeo, Cic. Fam. 9, 2, 4: je sais où me conduit ma conjecture.    - quod exspectem istinc magis habeo quam quod ipse scribam, Cic. Att. 3, 10: j'ai plus de nouvelles à attendre de toi, là-bas, que moi, je n'en ai à t'écrire. [st1]8 [-] traiter (qqn), se conduire envers, tenir pour, regarder comme.    - aliquem bene (male) habere: traiter bien (mal) qqn.    - uti me habueris, Plaut.: comme tu m'auras traité.    - eos habere necessarios: les traiter en amis intimes, les considérer comme des amis intimes.    - satin' habes, si feminarum nulla'st quam aeque diligam? Plaut. Amph.: [ne considères-tu pas comme assez...] ne te suffit-il pas que tu sois pour moi la plus chère des femmes?    - id quidem nostris moribus nefas habetur, Nep.: ce (genre d'union), selon nos moeurs, est considéré comme abominable.    - aliquem pro amico (pro hoste) habere: regarder qqn comme ami (comme ennemi).    - habere pro certo: tenir pour certain.    - incognita habere pro cognitis, Cic. Off. 1, 18: tenir pour connu l'inconnu.    - habere aliquem amici loco (in amici loco, in amici numero ou amici numero): traiter qqn comme un ami.    - habere aliquid pro nihilo: ne faire aucun cas de qqch.    - avec un gén. de prix.    - habere aliquid magni: faire grand cas de qqch.    - non habeo nauci aliquem, Cic.: je ne fais aucun cas de qqn.    - habitus magnae auctoritatis, Caes.: considéré comme un homme de grande considération.    - avec datif.    - eam rem habere religioni, Cic.: se faire un scrupule de cela.    - aliquem ludibrio habere: se moquer de qqn.    - virtutem ludibrio habere: se moquer de la vertu, tourner la vertu en dérision.    - aliquid honori habere: s'honorer de qqch, considérer qqch comme un titre d'honneur.    - habere rem publicam quaestui: trafiquer de la chose publique.    - au passif être regardé comme, passer pour.    - militibus habebatur fortissimus (compl. d'agent au dat. après habeor): il était regardé comme très brave par les soldats.    - omnes et dicuntur et habentur tyranni qui... Nep.: on les appelle tyrans et ils passent pour tels tous ceux qui...    - ea spolia opima habentur, quae... Liv.: ces dépouilles passent pour opimes, qui... [st1]9 - tr. et intr. - tenir (un lieu), détenir, occuper, habiter, demeurer.    - hanc habeo sedem, Ov.: j'habite cette demeure.    - in delubro habere, Varr.: habiter dans un temple.    - qui Syracusis habet, Plaut.: qui habite à Syracuse.    - quis istic habet? Plaut. Bacch.: qui demeure là? [st1]10 [-] passer (le temps...).    - in obscuro vitam habere: passer sa vie dans l'obscurité.    - habere aetatem procul a republica, Sall. C. 4, 1: passer sa vie loin de la république. [st1]11 [-] faire, exécuter; tenir (une assemblée), convoquer.    - habere supplicationes: faire des prières publiques.    - habere delectum: procéder à une levée de troupes.    - habere delectum + gén.: faire un choix entre.    - habere contionem: tenir une assemblée, prononcer une harangue.    - habere senatum: tenir la séance du sénat.    - habere comitia: tenir (présider) les comices.    - habere orationem: prononcer un discours.    - verba habere: tenir des propos, prononcer des paroles. [st1]12 [-] soigner, entretenir.    - qui cultus habendo sit pecori, hinc canere incipiam, Virg. G. 1: quelle sollicitude il faut apporter au troupeau que l'on doit soigner, voilà ce que maintenant je vais chanter. [st1]13 [-] se trouver, être dans tel ou tel état.    - (se) habere: se trouver, être.    - graviter se habere, Cic.: être gravement malade.    - ego me bene habeo: moi, je vais bien (je me porte bien).    - bene habet: tout va bien, c'est bon, c'est bien.    - sic (ita) res habet: il en est ainsi (voilà où en sont les choses).    - cf. gr. οὕτως ἔχει [s.-ent. τὰ πράγματα]: il en est ainsi.    - sic habemus, Cic.: voilà dans quelles situation nous nous trouvons.    - male se res habet, Cic.: les choses vont mal.    - Tullia recte valet; Terentia minus belle habuit, Dolab. ap. Cic. Fam. 9: Tullia va bien; Térentia s'est moins bien portée.    - sic profecto se res habet ut: les choses vont de telle façon que.
    * * *
    hăbĕo, ēre, bŭi, bĭtum    - tr. qqf. intr. -    - haben = habesne, Plaut. Ps. 1163; Trin. 89,- 964; Truc. 680 --- arch. habessit = habuerit, Cic. Leg. 2, 19 --- inf. passif haberier, Plaut. Mil. 2, 6, 111.    - voir l'article habeo de Gaffiot. [st1]1 [-] avoir, posséder, garder, tenir; être maître de, tenir, contenir, retenir, renfermer.    - habere fundum, Cic.: posséder un domaine.    - habere sibi hereditatem, Cic.: garder pour soi un héritage.    - habere aliquem collegam: avoir qqn pour collègue.    - (animus) habet cuncta neque ipse habetur, Sall.: (l'esprit) est maître de tout et lui-même n'a pas de maître.    - habeo, non habeor a Laide, Cic. Fam. 9, 26, 2: je suis le maître et non l'esclave de Laïs.    - jaculum quod manibus habemus, Ov.: le javelot que nous tenons à la main.    - nihil epistula habebat, Cic.: la lettre ne renfermait rien.    - fere totius ulterioris Hispaniae regio difficilem habet oppugnationem, Caes.: presque toute l'Espagne ultérieure présente une attaque difficile.    - opinio manebat eum cum rege habere societatem, Nep.: on persistait à croire qu'il s'entendait bien avec le roi. - intr. - habere in Bruttiis, Cic.: avoir des propriétés dans le Bruttium.    - habet idem in nummis, habet idem in urbanis praediis, Cic. Verr. 2, 3: il a de l'argent dans ses coffres, il a des maisons.    - non habentes, Lact.: les indigents.    - avec un adjectif ou un nom attribut.    - aliquem sollicitum habere: [tenir qqn inquiet] = tenir qqn dans l'inquiétude.    - mare infestum habere, Cic.: [tenir la mer infestée] = infester la mer.    - obvium habere aliquem, Quint.: [avoir qqn en face, sur la route] rencontrer qqn.    - Matonem et Pollionem inimicos habet Fadius, Cic. Fam. 9: Fadius a Maton et Pollion comme ennemis.    - praeposteros habes tabellarios, Cic. Fam. 15: tu as des messagers qui agissent en dépit du bon sens.    - aliquem collegam habere: avoir qqn comme collègue.    - avec un participe c. attribut.    - aciem instructam habere: tenir l'armée rangée en bataille.    - aliquid cogitat et habet navem paratam, Cic. Fam. 9: il a quelque chose en tête et il a préparé un bateau.    - regis salutem a senatu commendatam habebam, Cic.: j'avais du sénat la recommandation de sauver le roi.    - aliquid cognitum (compertum, exploratum) habeo: je tiens qqch pour connu (assuré, certain).    - aliquid perspectum habeo: je connais qqch à fond.    - perfidiam Aeduorum perspectam habebat, Caes. BG. 7: il voyait bien la perfidie des Eduens.    - Clodi animum perspectum habeo, cognitum, judicatum, Cic.: quant au caractère de Clodius, je l'ai sondé, étudié, jugé.    - de Caesare satis dictum habebo, Cic. Phil. 5: j'en aurai assez dit sur César.    - domitas habere libidines, Cic. de Or. 1, 43, 194: tenir les passions sous le joug.    - vectigalia redempta habere, Caes. BG. 1: avoir pris à ferme les impôts indirects.    - neque ea res falsum (part. passé passif) me habuit: et cela ne m'a pas trompé.    - habuit plebem in clientelas principum descriptam, Cic. Rep. 2: (Romulus) a voulu que la plèbe fût rangée dans la clientèle des hommes de haut rang.    - avec un adj. verbal.    - nihil excusandum habes, Tac.: tu n'as aucune excuse à donner.    - sua voce respondendum habere, Tac.: avoir à répondre de vive voix.    - enitendum habemus ut... Plin. Ep. 1: nous devons travailler à...    - hoc habet: - [abcl]a - [il a ce coup] = il est touché (en parl. d'un gladiateur). - [abcl]b - il est pris (en parl. d'un amoureux). - [abcl]c - Plaut. ça va bien (le coup a porté).    - hoc habet: repperi qui senem ducerem, Plaut. Most.: c'est gagné: j'ai trouvé comment faire marcher ce vieillard. [st1]2 [-] avoir en soi, avoir sur soi, porter (un vêtement...).    - habere coronam in capite: porter une couronne sur la tête.    - habere anulum in digito, Ter.: porter un anneau au doigt.    - vestis bona quaerit haberi, Ov. Am. 1: un beau vêtement demande à être porté. [st1]3 [-] avoir pour conséquence, comporter, occasionner.    - hoc nihil utilitatis habet: cela n'offre rien d'utile.    - pons magnum circuitum habebat, Caes.: le pont occasionnait un long détour. [st1]4 [-] susciter (un sentiment), être l'objet de, éprouver, ressentir, supporter, endurer, subir.    - laetitiam (timorem) habere: susciter la joie (la peur).    - multi injurias gravius aequo habuere, Sall. C.: beaucoup ressentent les injustices plus vivement qu'il ne faudrait.    - invidiam habere: être l'objet de l'envie.    - suspicionem habere, Nep.: être soupçonné.    - quae in praesens Tiberius civiliter habuit, Tac. An. 4: pour le moment, Tibère supporta cela en bon citoyen.    - non tantum maleficium impune habendum, Tac. An. 3: on ne doit pas laisser impuni un tel forfait.    - nec ita aegre habuit filium id pro parente ausum, Liv. 7: il ne sut pas mauvais gré au fils de ce qu'il avait osé pour son père. [st1]5 [-] entrer en possession de, prendre, garder.    - habere aliquid sibi (secum): prendre qqch pour soi.    - formule de divorce - res tuas tibi habeas (habe, habeto): garde pour toi ce qui t'appartient (reprends ton bien).    - mimulam suam suas res sibi habere jussit, Cic. Phil. 2: il ordonna à sa comédienne de reprendre ses effets (= de s'en aller).    - res tuas habe: - [abcl]a - reprends ton bien (garde ce qui te revient). - [abcl]b - va-t-en, déloge.    - haec tu tecum habeto, Cic.: garde cela pour toi (= sois discret). [st1]6 [-] tenir (une région...), occuper, gouverner, administrer, gérer.    - rem publicam habere: administrer les affaires publiques.    - Siciliam et Sardiniam per legatos habuit, Flor.: il fit administrer la Sicile par des gouverneurs.    - urbem Romanam a principio reges habuere, Tac. An. 1: la ville de Rome fut d'abord gouvernée par des rois.    - Hispaniae tribus (legionibus) habebantur, Tac. An. 4: L'Espagne était occupée par trois légions. [st1]7 [-] avoir dans son esprit, savoir, avoir à, pouvoir.    - habes consilia nostra, Cic. Att. 5: tu connais mes intentions.    - obscura est historia Romana, siquidem istius regis matrem habemus, ignoramus patrem, Cic. Rep. 2: l'histoire romaine est obscure: s'il est vrai que nous connaissons la mère de ce roi (Ancus), nous ne savons pas qui était son père.    - sic habeto: sache-le bien.    - habes rationem mei consilii, Cic. Fam. 9, 2, 4: tu sais la raison de ma conduite.    - de Dolabella, si quid habes novi, facies me certiorem, Cic.: à propos de Dolabella, si tu sais quelque chose de nouveau, tiens-moi au courant.    - habes de Vatinio, Cic. Fam. 1: voilà pour ce qui concerne Vatinius.    - habere + inf.: avoir à, pouvoir.    - cf. gr. οὐδὲν ἀντειπεῖν ἔχω: je n'ai rien à répondre.    - habeo etiam dicere quem de ponte in Tiberim dejecerit, Cic. Am.: je peux même citer un homme qu'il a précipité du haut du pont dans le Tibre.    - haec fere dicere habui de natura deorum, Cic. Nat. 3: voilà à peu près ce que j'avais à dire sur la nature des dieux.    - de re publica nihil habeo ad te scribere, Cic. Att. 2, 22, 6: je n'ai rien à te dire de la république.    - habere + inter. indir.: savoir.    - de quibus habeo ipse quid sentiam, Cic. Nat. 3: je sais ce que je dois penser d'eux.    - nihil habeo quid dicam: je ne sais que dire.    - nihil habeo quod dicam: je n'ai rien à dire.    - quo me conjectura ducat habeo, Cic. Fam. 9, 2, 4: je sais où me conduit ma conjecture.    - quod exspectem istinc magis habeo quam quod ipse scribam, Cic. Att. 3, 10: j'ai plus de nouvelles à attendre de toi, là-bas, que moi, je n'en ai à t'écrire. [st1]8 [-] traiter (qqn), se conduire envers, tenir pour, regarder comme.    - aliquem bene (male) habere: traiter bien (mal) qqn.    - uti me habueris, Plaut.: comme tu m'auras traité.    - eos habere necessarios: les traiter en amis intimes, les considérer comme des amis intimes.    - satin' habes, si feminarum nulla'st quam aeque diligam? Plaut. Amph.: [ne considères-tu pas comme assez...] ne te suffit-il pas que tu sois pour moi la plus chère des femmes?    - id quidem nostris moribus nefas habetur, Nep.: ce (genre d'union), selon nos moeurs, est considéré comme abominable.    - aliquem pro amico (pro hoste) habere: regarder qqn comme ami (comme ennemi).    - habere pro certo: tenir pour certain.    - incognita habere pro cognitis, Cic. Off. 1, 18: tenir pour connu l'inconnu.    - habere aliquem amici loco (in amici loco, in amici numero ou amici numero): traiter qqn comme un ami.    - habere aliquid pro nihilo: ne faire aucun cas de qqch.    - avec un gén. de prix.    - habere aliquid magni: faire grand cas de qqch.    - non habeo nauci aliquem, Cic.: je ne fais aucun cas de qqn.    - habitus magnae auctoritatis, Caes.: considéré comme un homme de grande considération.    - avec datif.    - eam rem habere religioni, Cic.: se faire un scrupule de cela.    - aliquem ludibrio habere: se moquer de qqn.    - virtutem ludibrio habere: se moquer de la vertu, tourner la vertu en dérision.    - aliquid honori habere: s'honorer de qqch, considérer qqch comme un titre d'honneur.    - habere rem publicam quaestui: trafiquer de la chose publique.    - au passif être regardé comme, passer pour.    - militibus habebatur fortissimus (compl. d'agent au dat. après habeor): il était regardé comme très brave par les soldats.    - omnes et dicuntur et habentur tyranni qui... Nep.: on les appelle tyrans et ils passent pour tels tous ceux qui...    - ea spolia opima habentur, quae... Liv.: ces dépouilles passent pour opimes, qui... [st1]9 - tr. et intr. - tenir (un lieu), détenir, occuper, habiter, demeurer.    - hanc habeo sedem, Ov.: j'habite cette demeure.    - in delubro habere, Varr.: habiter dans un temple.    - qui Syracusis habet, Plaut.: qui habite à Syracuse.    - quis istic habet? Plaut. Bacch.: qui demeure là? [st1]10 [-] passer (le temps...).    - in obscuro vitam habere: passer sa vie dans l'obscurité.    - habere aetatem procul a republica, Sall. C. 4, 1: passer sa vie loin de la république. [st1]11 [-] faire, exécuter; tenir (une assemblée), convoquer.    - habere supplicationes: faire des prières publiques.    - habere delectum: procéder à une levée de troupes.    - habere delectum + gén.: faire un choix entre.    - habere contionem: tenir une assemblée, prononcer une harangue.    - habere senatum: tenir la séance du sénat.    - habere comitia: tenir (présider) les comices.    - habere orationem: prononcer un discours.    - verba habere: tenir des propos, prononcer des paroles. [st1]12 [-] soigner, entretenir.    - qui cultus habendo sit pecori, hinc canere incipiam, Virg. G. 1: quelle sollicitude il faut apporter au troupeau que l'on doit soigner, voilà ce que maintenant je vais chanter. [st1]13 [-] se trouver, être dans tel ou tel état.    - (se) habere: se trouver, être.    - graviter se habere, Cic.: être gravement malade.    - ego me bene habeo: moi, je vais bien (je me porte bien).    - bene habet: tout va bien, c'est bon, c'est bien.    - sic (ita) res habet: il en est ainsi (voilà où en sont les choses).    - cf. gr. οὕτως ἔχει [s.-ent. τὰ πράγματα]: il en est ainsi.    - sic habemus, Cic.: voilà dans quelles situation nous nous trouvons.    - male se res habet, Cic.: les choses vont mal.    - Tullia recte valet; Terentia minus belle habuit, Dolab. ap. Cic. Fam. 9: Tullia va bien; Térentia s'est moins bien portée.    - sic profecto se res habet ut: les choses vont de telle façon que.
    * * *
        Habeo, habes, habui, habitum, pen. cor. habere. Plau. Avoir.
    \
        Habere. Plaut. Traicter.
    \
        Is vti tu me hic habueris, perinde illum illic curauerit. Plaut. Ainsi que tu me traicteras, Ainsi que tu me feras.
    \
        Nunquam secus habui illam, ac si ex me esset nata. Terent. Jamais je ne la traictay autrement, que si elle eust esté ma fille.
    \
        - semper parce ac duriter Se habere. Terent. Vivre chichement.
    \
        Nimium te habui delicatam. Plaut. Je t'ay traictee trop delicatement.
    \
        AEgre habere. Liu. Estre marri.
    \
        Habet illum arcte, contenteque. Plaut. Elle le tient de court, En subjection.
    \
        Quae res eos magno diuturnoque bello inter se habuit. Sallust. Les entreteint en guerre.
    \
        Habet eos somnus. Ouid. Ils dorment.
    \
        Antiqui tales aegros in tenebris habebant. Celsus. Les tenoyent en lieux obscurs.
    \
        Habere aliquem in luce, vel lumine. Cels. Le tenir en lieu cler et au jour.
    \
        Habere. Habiter Demourer.
    \
        Qui mortales in initio Africam habuerint. Sallust. Ont habité en Afrique au commencement.
    \
        Habet se erga aedem. Plaut. Elle demeure, etc.
    \
        - meretrix Quae hic habet. Plaut. Qui demeure ci.
    \
        De Rep. nihil habeo ad te scribere. Cic. Je n'ay rien que je te puisse escrire.
    \
        Habere, Reputer, Estimer. Quintil. An habendum sit adulterium in lupanari.
    \
        Haec habui de amicitia quae dicerem. Ci. Voila ce que je scavoye pour vous dire, touchant le faict d'amitié.
    \
        Sicuti pleraque mortalium habentur. Sallust. Comme la plus part des choses mortelles se conduisent, ou comme advient le plus souvent aux choses humaines, ou és choses de ce monde.
    \
        Quid habeo aliud deos immortales precari, quam vt, etc. Sueton. Quelle autre requeste ay je à faire à Dieu, Qu'ay je autre chose à prier à Dieu, Que doy je autre chose prier à Dieu, sinon que, etc.
    \
        Audire habeo quid hic sentiat. Cic. J'ay à ouir.
    \
        Quum deponendum haberet. Pli. Quand il falloit qu'elle l'ostast.
    \
        Praecipendum habeo. Colum. J'ay à commander.
    \
        Respondendum habere. Tacit. Avoir à respondre.
    \
        Vt ante Cal. Sex. omnes decumas ad aquam deportatas haberent. Cic. Qu'ils eussent porté sur le bord.
    \
        Habere accessum ad aliquem. Colu. Avoir accez et entree.
    \
        Eo die acerbum habuimus Curionem. Cice. Nous fut fort contraire.
    \
        Aditum habere dicitur locus. Caes. Avoir passage pour entrer.
    \
        Aditum ad aliquem, per translationem. Caes. Avoir entree et facile accez.
    \
        Habet haec res admirationem. Plin. Elle ha quelque cas dont on s'esmerveille.
    \
        Habere aetatem procul a Rep. Sallust. Passer son aage sans se mesler des affaires publiques.
    \
        Habere bene aetatem suam. Plaut. Se bien traicter.
    \
        Quos habuit amantissimos sui. Cic. Qui ont esté grandement ses amis.
    \
        Habere pro ancilla. Plaut. Ne hanc ille habeat pro ancilla sibi. Qu'il ne s'en serve pour chambriere.
    \
        Animum alienum ab aliquo habere. Cic. Estre courroucé contre quelqu'un. \ Bonum animum. Liu. Avoir bon courage.
    \
        Habe quietum animum. Plaut. Ne te soulcie.
    \
        Tantummodo in animis habetote, non me, etc. Sallu. Estimez et pensez.
    \
        Hoc neque transire habebat in animo, neque, etc. Caes. Il n'avoit point d'affection de, etc.
    \
        Istum exhaeredare in animo habebat. Cic. Il avoit en la fantasie de, etc. Il avoit affection et volunté de, etc.
    \
        Sic in animo habeto, vti ne cupide emas. Cato. Ayes ceste fantasie de, etc. Ayes en memoire et souvenance de, etc.
    \
        Anxium me haec res habet. Plin. iunior. Me chagrine et me tient en soulci.
    \
        Semper eos accolae Galli in armis habebant. Liu. Les contraignoyent d'estre tousjours en armes et se tenir sur leurs gardes.
    \
        Disserendi artem nullam habuit. Cicero. Il ne scavoit point l'art de disputer.
    \
        Vana sunt ista, quae nos attonitos habent. Seneca. Qui nous rendent esbahiz et estonnez, Qui nous estonnent.
    \
        Auratam mulierem habere. Plaut. La bien garnir de dorures.
    \
        Authorem habere aliquem. Terent. Ensuyvre.
    \
        Quo maiorem authoritatem haberet oratio. Ci. Qu'elle fust plus grave et de plus d'authorité.
    \
        Authoritatem apud aliquem habere. Caes. Avoir credit envers aucun, Estre prisé et estimé par aucun.
    \
        Minimam authoritatem habere. Cic. Estre en fort petite estime, N'avoir point d'authorité envers aucun.
    \
        Belle habere. Cic. Se porter bien.
    \
        Bene habet. Liu. Tout va bien, Tout se porte bien, C'est bien faict.
    \
        Pro beneficio habere. Brutus Ciceroni. Estimer plaisir ou bien faict.
    \
        Quae nihil aliud in bonis habet, nisi honestum. Cice. Qui parmi les biens ne met autre chose fors ce qui est honneste.
    \
        Voluptas in rebus bonis habenda non est. Cic. Il ne la fault pas compter au nombre des bonnes choses, Ne doibt pas estre comptee, etc.
    \
        Bonum caelum ager habere dicitur. Cato. Quand l'air en est sain.
    \
        Quum Caesar ad oppidum castra haberet. Cic. Pendant qu'il avoit son camp, ou campoit devant, etc.
    \
        Castra in radicibus Amani habuimus apud aras Alexandri quatriduum. Cic. Nous campasmes.
    \
        Casum habere, dicitur res aliqua. Cic. Estre en dangier.
    \
        Causam habere. Caes. Avoir occasion et cause.
    \
        Censum. Caesar. Cic. Faire le denombrement des hommes, Mettre par compte et denombrement combien il y a de gens en une ville ou contree.
    \
        Certandum habere. Plin. iunior. Avoir à debatre et desmesler quelque chose.
    \
        Certamen cum aliquo. Liu. Magno certamine cum Praetore habito, tenuerunt causam. Apres avoir long temps debatu avec le Preteur, ils gaignerent leur cause.
    \
        Certi aliquid habere. Cic. Avoir quelque certitude et asseurance de quelque chose.
    \
        Certam rem habere. Cic. Scavoir certainement.
    \
        Pro certo. Cic. Scavoir certainement.
    \
        Charum aliquem habere. Terent. L'aimer.
    \
        Quae in praesens Tiberius ciuiliter habuit. Tacit. Porta et endura civilement.
    \
        Nullam mei cogitationem habuit. Seneca. Il n'a point eu d'esgard à moy.
    \
        Cognitam amicitiam. Cic. Quam nec vsu, nec ratione habent cognitam. De laquelle n'ont aucune congnoissance, ne par usage, ne par apprentissage.
    \
        Crebra inter se colloquia milites habebant. Caes. Ils parlementoyent souvent ensemble.
    \
        Comitia habere. Sallust. Faire assemblee de peuple pour traicter des affaires publiques, ou pour eslire quelque Magistrat.
    \
        Matrem meosque tibi commendatos habe. Trebonius ad Ciceronem. Ayes les pour recommandez.
    \
        Commercium cum aliquo habere. Cic. Avoir quelque affaire, accointance, trafique, ou intelligence avec aucun.
    \
        Quatuor frondarias fiscinas complere in die iustum habet. Plin. C'est sa tasche d'emplir, etc. Il doibt emplir, etc.
    \
        Compertum habere. Liu. Scavoir certainement.
    \
        Comprehensam animo sententiam aliquam. Cic. Tenir et embrasser une opinion.
    \
        Nihil comprehensi habere. Cic. N'avoir rien sceu comprendre.
    \
        Concilium habere. Plaut. Quand le magistrat assemble une partie du peuple pour traicter des affaires publiques.
    \
        Extemplo Gallorum et Ligurum concilium habuit. Liu. Il assembla les, etc.
    \
        Conscientiam conditionis suae. Traianus ad Plinium. Avoir congnoissance de son estat.
    \
        Nequem conscium suorum haberet. Liu. A fin que nul des siens ne sceust son secret.
    \
        Consilium habere. Caes. Consulter.
    \
        In consilio aliquem habere. Plin. iunior. Avoir aucun au nombre de son conseil, ou pour son conseil.
    \
        Vt intrantium, exeuntiumque conspectum habeat. Colu. A fin qu'il voye ceulx qui entreront et sortiront.
    \
        Constitutum habere. Caelius ad Ciceronem. Avoir proposé, deliberé, et arresté.
    \
        Controuersias habere. Caes. Avoir debat et estre en different de quelque chose avec aucun.
    \
        Ii perpetuas controuersias inter se habebant, vter alteri anteferretur. Caes. Ils avoyent continuelle noise et debat sans cesse entre eulx qui, etc.
    \
        Conuiuium. Plin. Faire banquet à autruy.
    \
        Eos couenire habeo, quos cognoui. Cic. Il fault que je parle à ceulx que j'ay congneu, ou J'ay à parler à, etc.
    \
        Meam culpam habeto, nisi perexcruciauero. Plaut. Di que c'est ma faulte si, etc.
    \
        Cultu liberali aliquem habere. Liu. Le vestir et traicter honnestement et en enfant de bonne maison.
    \
        Curae rem aliquam habere. Plautus. Soigner d'elle, En avoir soing, L'avoir pour recommandee.
    \
        Boues maxima diligentia curatos habeto. Cato. Ayes soing que les boeufs soyent bien pensez soingneusement.
    \
        Curam vestri habeo. Gell. J'ay soing de vous.
    \
        Nam et Asiae reges serendi curam habuerunt. Plin. Ils se sont meslez eulx mesmes, et ont eu soing de semer.
    \
        In cura aliquid habere. Plin. Avoir soing de quelque chose.
    \
        Cursum secundum habere dicuntur naues. Caes. Quand elles ne trouvent point d'empeschement en leur navigation.
    \
        In custodia aliquem. Liu. Le tenir en prison.
    \
        Neque te in decurionibus habebam. Cic. Je ne pensoye pas que tu fusses Decurio.
    \
        Delectum habere. Cic. Avoir le chois, Eslire, Choisir.
    \
        Delectum habere. Caes. Faire amas de gens de guerre, et prendre d'entre eulx ceulx qui sont les plus propres pour la guerre.
    \
        In deliciis habere Cic. Aimer fort, et y prendre grand plaisir.
    \
        Habere in deliciis. Senec. Traicter delicatement.
    \
        Derelictui vineam habere. Gell. Ne tenir compte de sa vigne, et la laisser sans labourer.
    \
        Pro derelicto. Cic. Tenir aucune chose pour delaissee.
    \
        Despicatum. Terent. Despriser et ne tenir compte d'aucun.
    \
        De Caesare satis dictum habeo. Cic. J'ay assez dict.
    \
        Haec fere dicere habui de natura deorum. Cic. Voila que je scavoye pour vous dire quant à la nature des dieux.
    \
        Pro non dicto habere. Liu. Tenir pour non dict, Estimer autant que s'il n'en avoit esté rien dict.
    \
        - is me dignum cui concrederet Habuit. Plaut. Il m'a estimé digne.
    \
        Currenti atque properanti, haud quisquam dignum habet decedere. Plaut. Il n'y a nul qui daigne, etc.
    \
        Dignitatem alicui habere. Plin. Faire estime d'aucun, L'avoir en estime et reputation.
    \
        Verbum ipsum voluptatis non habet dignitatem. Cice. N'est pas honneste.
    \
        Diligentiam in re aliqua. Cic. Avoir soing de quelque chose.
    \
        Antiqua disciplina milites habuerat. Tacit. Il avoit traicté et entretenu ses gensdarmes selon l'ancienne discipline militaire.
    \
        Disputationem habere. Cic. Disputer.
    \
        Habeat meipsum sibi documento. Cic. Qu'il me prenne pour exemple.
    \
        An tu dubium habebis, etiam sancte quum ego iurem tibi? Plaut. Doubteras tu, etc.
    \
        Non habuit dubium quin, etc. Hirtius. Il ne doubta point.
    \
        Haec autem habere dubia, neque, etc. Avoir en doubte.
    \
        Pro haud dubio habere. Liu. Croire pour tout certain.
    \
        Habere alicui editionem. Plaut. Luy faire un edict.
    \
        Psilothri effectum habet. Plin. Il ha l'effect et la vertu de Psilothrum.
    \
        Habere effectum, Participium. Caesar. Avoir faict.
    \
        Foliorum latitudo peltae effigiem Amazonicae habet. Plin. Resemble à, etc.
    \
        Excusationem habere. Cic. Avoir excuse.
    \
        Habet bonorum exemplum. Terent. Il ha les bons pour exemple et patron.
    \
        Cuius rei exemplum si non haberemus, tamen, etc. Caes. Si nous n'en avions point d'exemple.
    \
        Expertem consiliorum habere aliquem. Liu. Luy celer son secret, Ne se descouvrir point à luy de son secret, Ne luy communiquer rien de son conseil, et l'estranger.
    \
        Exploratum habere. Cic. Estre seur et asseuré, Scavoir certainement.
    \
        Expurgationem habere. Plaut. S'excuser et purger.
    \
        Factionem testamenti habere. Cic. Avoir povoir par les loix de faire testament.
    \
        In iudiciis vulgo fas habetur indulgere aliquid studio suo. Quintil. On estime licite.
    \
        Febrem habere. Cic. Avoir la fievre.
    \
        Habere fidem apud aliquem. Plin. Luy apporter seureté, L'asseurer, Donner asseurance.
    \
        Fidem alicui. Cic. Croire aucun et se fier en luy.
    \
        Neque in hac, neque in illa parte fidem habens. Sallust. Ne se fiant ne d'un costé ne d'autre.
    \
        Si fidem habeat, se iri praepositum tibi Apud me. Teren. S'il scavoit certainement que, etc.
    \
        Tibi eam fiduciam diligentiae habeo, vt credam te omni ratione id acturum. Plin. iunior. Je suis si asseuré de ta diligence, que etc.
    \
        Fiduciam alicuius rei faciendae habere. Caesar. Esperer de pouvoir faire quelque chose.
    \
        Et habuisset tanto impetu coepta res fortunam, nisi, etc. Liu. La chose fut venue à bien, si, etc.
    \
        Gloriam cum modo habere. Tacit. Garder mesure et moyen en gloire, Ne se glorifier oultre mesure.
    \
        Habere gratiam dicuntur lapilli et gemmae pretiosissimae. Plin. Avoir grace, Plaire et avoir une singuliere excellence.
    \
        Quod apud alios gratiam, apud alios offensionem habet. Plin. Laquelle chose plaist aux uns, et desplaist aux autres.
    \
        Gratiam habere alicui. Quintil. Luy scavoir bon gré.
    \
        Habeo grates Neptuno. Plaut. Je remercie, ou je rends grace à Neptunus.
    \
        Quicquid est quod dabitur, gratum habebo. Plaut. Je l'auray pour aggreable.
    \
        Gratissimum habere debitorem. Plin. iunior. Recongnoissant.
    \
        Grauem rem aliquam habere. Cic. L'estimer grande.
    \
        Habemus hominem ipsum. Terent. Nous le tenons.
    \
        Honorem alicui habere. Cic. Le priser, Luy faire et porter honneur.
    \
        Deo honorem. Cic. Le remercier, et luy rendre graces.
    \
        Quos praecipuo semper honore Caesar habuit. Caesar. Ausquels Cesar portoit le plus d'honneur.
    \
        Honores alicui habere. Cic. Luy adjuger quelque honneur: comme de povoir triompher, ou autre chose.
    \
        In honore habere. Cic. Avoir en honneur, Estimer et priser.
    \
        Pro hoste habere. Sallust. Tenir pour son ennemi.
    \
        Habeo huic, non tibi. Terent. C'est pour cestuy ci que je l'ay, non pas pour toy.
    \
        Immunitatem habere. Caes. Avoir exemption, Estre exempt.
    \
        Imperium in beluas. Terent. En avoir le gouvernement.
    \
        Impetrandumque a bonitate tua per nos habet, quod illifortunae malignitas denegauit. Plin. iunior. Qu'il impetre par nostre moyen, Nous voulons impetrer de toy pour luy.
    \
        Impune aliquid habere. Terent. En demourer impuni.
    \
        Etsi semper pro indignissimo habuerant, se patrio regno tutoris fraude pulsos, etc. Liu. Avoyent tousjours estimé chose indigne.
    \
        Infamiam habere. Caesar, Latrocinia nullam habent infamiam, quae extra fines cuiusque ciuitatis fiunt. Ne sont point blasmez et estimez meschants.
    \
        Vias latrociniis, pascuaque publica infesta habuerant. Liu. Avoyent infesté et gasté, et rendu dangereux à passer.
    \
        Ingrata bona habere. Plaut. Ne prendre point en gré.
    \
        Potius quam te inimicum habeam, faciam vt iusseris. Terent. Plustost que d'avoir ta male grace.
    \
        Ea tum cura maxime intentos habebat Romanos. Liu. Les chagrinoit bien et soulcioit.
    \
        Intimum aliquem habere. Terent. Faire grande privaulté à aucun, et luy monstrer grand signe de familiarité.
    \
        - nihil est quod dicas mihi Alium quaerebam, iter hac habui. Terent. Je passoye par ci.
    \
        Iter ad legiones habebat. Caesar. Il s'en alloit, etc.
    \
        Dixerunt Caesarem iter habere Capuam. Cic. Que Cesar vouloit aller en Capue.
    \
        Propterea quod iter haberent nullum aliud. Caes. Ils n'avoyent point d'autre chemin pour passer.
    \
        Laudem habere de aliquo. Ouid. Avoir louange.
    \
        Habeto laudationem istam tibi. Cic. Pren ceste louange pour toy.
    \
        Habere alicui laudem. Tacit. Le louer et collauder.
    \
        Buprestim magna inconstantia Graeci in laudibus ciborum etiam habuere. Plin. L'ont compté entre les bonnes viandes.
    \
        Nullas adhuc a te literas habebamus. Cic. Nous n'avions point encore receu lettres de toy.
    \
        Loco filii habere aliquem. Plancus Ciceroni. Le tenir pour filz, L'aimer autant que son propre filz.
    \
        Mercis loco habebatur. Plin. Estoit estimé pour marchandise.
    \
        Nullo loco habere rem aliquam. Cic. Ne l'estimer rien.
    \
        Cur eos habes in loco patrui? Cic. Pourquoy les estimes tu, etc.
    \
        Loco patris habere. Brutus ad Atticum. Estimer pour pere.
    \
        Luculente diem aliquem habere. Plaut. Vivre un jour magnifiquement, Faire grand chere.
    \
        Ludibrio aliquem habere. Liu. Se mocquer de quelqu'un.
    \
        Habere mandata a Pompeio ad Caesarem. Caes. Avoir creance de par Pompee, Avoir quelque creance d'un seigneur à autre, Avoir mandement et charge de luy dire aucune chose de par Pompee.
    \
        Ex iis libris ad eos, quos in manibus habeo. Cic. Que j'ay entre les mains, et que j'escri.
    \
        Habebamus in manibus Antonii concionem habitam decimo Cal. Cic. Je lisoye, etc.
    \
        In matrimonio mulierem aliquam habere. Cic. Avoir espousé une femme, Avoir en mariage.
    \
        Si ita me haberem, vt, etc. Cic. Si mon cas se portoit tellement que, etc.
    \
        Ni ita se haberet, vt animi immortales essent, etc. Cic. Si ce n'estoit que, etc. S'il n'estoit ainsi que, etc.
    \
        Hoc male habet virum. Terent. C'est cela dequoy il est marri.
    \
        Vnus scrupulus restat, qui me male habet. Terent. Qui me grieve et tormente, Me chagrine, Me fasche.
    \
        Quae te nunc habet solicitudo? Plaut. Dequoy te soulcies tu maintenant? Quel chagrin as tu?
    \
        Ita me habuit. Plaut. Tellement m'a traicté.
    \
        Me sibi habeto. Plaut. Je suis content d'estre son serviteur.
    \
        An melius quis habet suadere? Horat. Est il aucun qui puisse donner meilleur conseil?
    \
        Habeo in memoria. Plaut. Il m'en souvient.
    \
        Mentem habere. Cic. Avoir entendement.
    \
        Mentionem. Liu. Faire mention.
    \
        Aliquem miserum habere. Plaut. Faire grand ennuy à aucun, et le rendre ou faire miserable.
    \
        Habeo mittendos legatos. Sen. J'ay à envoyer des ambassadeurs.
    \
        Modum habere. Terent. Avoir et tenir moyen.
    \
        Quum ad beatam vitam nullum momentum res haberet. Ci. N'eust aucune importance, et n'y servist de rien, ou n'y feist rien.
    \
        Moram. Cassius Ciceroni. Estre retardé.
    \
        Habet sibi morae imperium herile. Plaut. Il est long à faire le commandement de son maistre.
    \
        Aliquem mortuum habere. Cic. Tenir pour mort.
    \
        Habeo hunc morem, vel hoc moris. Plaut. Plin. iunior. C'est ma maniere de faire.
    \
        Multa habere. Gell. Estre riche.
    \
        Habere naturam alicuius. Plin. Estre de sa nature.
    \
        Necesse habere. Cic. Estre contrainct.
    \
        Quem AEgyptii nefas habent nominare. Cic. Reputent illicite et mal faict de le nommer.
    \
        De pueris quid agam non habeo. Ci. Je ne scay que j'en doy faire.
    \
        Notam impudentiae. Plin. Avoir ou porter un signe ou marque d'estre effronté et eshonté.
    \
        Negotium. Plaut. Avoir quelque affaire, Estre empesché.
    \
        In magno negotio habuit obligare semper annuos magistratus. Sueton. Il fut fort soigneux de, etc.
    \
        Noctem plenam timoribus habere. Cic. Craindre toute la nuict.
    \
        Notum habere. Plin. iunior. Congnoistre et scavoir.
    \
        Ex tot generibus nullum est animal praeter hominem, quod habeat notitiam aliquam Dei. Cic. Qui ayt congnoissance de Dieu.
    \
        Notitiam foeminae habere. Caesar. Congnoistre charnellement une femme.
    \
        Ea res capitali noxae habetur. Liu. C'est un cas capital où la vie pend.
    \
        Numerum habere. Plaut. Avoir memoire du nombre, Se souvenir du nombre.
    \
        Haberi aliquo numero. Var. Estre aucunement prisé et estimé.
    \
        Habere aliquem in hostium numero. Cic. L'estimer et tenir nostre ennemi.
    \
        Eos in numero sapientum non habent. Cic. Ils ne les comptent pas au nombre des sages.
    \
        Indagatio ipsa rerum habet oblectationem. Cic. Resjouit.
    \
        Obstrictos suo beneficio habere. Caesar. Tenir obligez.
    \
        Obtentum aliquem habere. Tacit. Avoir quelque couleur et couverture. \ Habere obuiam. Gell. Rencontrer.
    \
        Oculos suos in oculis alterius habere. Plaut. Avoir l'oeil sur autruy.
    \
        Ante oculos habere aliquem. Ouid. Penser tousjours à luy.
    \
        Odium in aliquem. Cic. Hair, Avoir en haine.
    \
        Sibi odio habere aliquid. Plaut. Hair.
    \
        Quod apud alios gratiam, apud alios offensionem habet. Plin. Desplaist aux autres.
    \
        Habuerunt officia mea in secundis, habuerunt in aduersis. Plin. iunior. J'ay faict mon debvoir envers elles, Je leur ay aydé.
    \
        Orationem ad populum. Cic. Faire une harangue, ou oraison.
    \
        Orationem cum aliquo. Caes. Tenir quelque propos avec aucun.
    \
        In ore aliquid habere. Cic. Tousjours parler d'une chose.
    \
        Ab aliquo otium ad aliquid faciendum habere. Terent. Avoir loisir.
    \
        Expositis quae pacta iam cum Marcello haberent, etc. Liu. Qu'ils avoyent accordé et arresté avec Marcel.
    \
        Palmam habere. Plin. Emporter le bruit, Estre le plus renommé.
    \
        Habet partes in hac comoedia seruus. Plaut. Il est du jeu, Il joue son rolle.
    \
        In partibus aliquem habere. Tacit. L'avoir de sa bande.
    \
        Parum habuit hoc facere. Sallust. Il ne se contenta pas d'avoir faict cela.
    \
        Pecuniam numeratam non habere in praesentia. Cic. Ne point avoir argent comptant pour le present.
    \
        Prorsus neque dicere, neque facere, quicquam pensi habebat. Sallust. Il ne luy challoit qu'il dist, ne qu'il feist, Il n'avoit point d'esgard, ne de consideration à ce qu'il disoit ou faisoit.
    \
        In perditis et desperatis habere. Cice. Estimer estre perdu et n'en avoir point d'esperance.
    \
        Periculum habere. Colum. Estre en danger.
    \
        Si non periculum a pecore habeat. Colum. S'il n'est point en danger des brebis.
    \
        Clodii animum perspectum habeo. Cic. Je congnoy la deliberation de Clodius.
    \
        Persuasum habere. Plin. Estre tout seur et asseuré.
    \
        Habeo polliceri. Cic. J'ay à promettre, ou Il fault que je promette.
    \
        Pondus habere. Cic. Avoir pris ou authorité, et estre estimé.
    \
        Potestatem summam. Cic. Avoir souveraine puissance et povoir.
    \
        Quod Remp. priuatis simultatibus potiorem habuisset. Liu. Qu'il avoit eu plus cher.
    \
        Praedam cum cura habere. Tacit. Garder sa proye bien et soigneusement.
    \
        Praedae habere magistratum. Sallust. Se servir d'une office publique pour instrument de piller, Piller et desrobber soubs ombre et par le moyen de son office.
    \
        Narrauit modo, quo pacto me habueris praepositam amori tuo. Terent. Comment tu as mis arriere l'amour de la fille pour l'amour de moy, Comment tu m'as preferé à celle que tu aimois.
    \
        Habent pretia in odoribus syluae. Plin. L'odeur des forests ou bois est fort prisee.
    \
        Optimi thuris libra, XVI pretium habet. Plin. Elle se vend.
    \
        Quod habui summum pretium, persolui tibi. Terent. Je t'ay guerdonné du plus grand loyer que je povoye.
    \
        Suauia in praesentia quae essent, prima habere. Terent. Plus estimer, et en tenir plus de compte.
    \
        Principatum habere. Plin. Estre le plus excellent.
    \
        Sine illum prioreis parteis hosce aliquot dies Apud me habere. Terent. Laisse luy avoir le grand credit envers moy, etc.
    \
        Existimationis meae procurationem susceptam velim habeas. Cic. Je desire fort que tu prennes la charge de, etc.
    \
        Processum aliquem in literis habere. Sueton. Estre avancé et avoir prouffité és lettres.
    \
        In prodigiis habere. Plin. Estre reputé et estimé, etc.
    \
        - semper tibi promissum Habeto hac lege, dum superes datis. Plaut. Tien le pour tout promis, par tel si que, etc.
    \
        Habeo in promptu. Cic. Je l'ay tout prest et appareillé, Je l'ay en main.
    \
        Propitium aliquem. Plin. iunior. Estre en la grace d'aucun, et l'avoir favorable.
    \
        Tentandum Caesar existimauit quidnam Pompeius propositi aut voluntatis ad dimicandum haberet. Caes. Quel propos il avoit.
    \
        Habere quaestui Remp. Cic. Tourner à son prouffit particulier l'administration et gouvernement de la republique.
    \
        Quaestionem habere de viri morte instituit. Cic. Elle se delibera de scavoir la verité de la mort de son mari par la bouche et confession de ses serfs, en leur baillant la question et torture.
    \
        Querimoniam de re aliqua. Cic. Se complaindre.
    \
        Quod gaudeamus, vel quid sequamur, habemus. Ci. Nous avons dequoy nous resjouir.
    \
        Rationem alicuius non habere. Liu. Le declarer non recevable à povoir estre esleu, ou pourveu de quelque estat, comme indigne et incapable d'iceluy.
    \
        Rationem habetis quomodo vnum amiserit. Plaut. Voila la maniere comment, etc. Vous entendez la maniere comment, etc.
    \
        Rationem procreandi. Cic. Avoir esgard à la, etc.
    \
        Habenda ratio valetudinis. Cic. Il fault prendre garde, ou avoir esgard à sa santé.
    \
        Quod posteaquam iste cognouit, hanc habere rationem coepit. Cic. Il commenca à penser en soymesme, etc.
    \
        Rationem habere cum terra. Cic. Labourer la terre, Avoir affaire avec la terre.
    \
        Rationem cum musis. Cic. Estudier.
    \
        Receptum. Liu. Avoir retraicte.
    \
        Receptum ad gratiam alicuius. Caes. Povoir retourner en la grace, Avoir moyen de retourner en la grace d'aucun.
    \
        Regressum. Colum. Avoir reculee, Se retirer et reculer.
    \
        Religioni habere. Cic. Faire conscience.
    \
        In remediis habere. Plin. Avoir et prendre pour remede.
    \
        Ita vt sese habet, narrato. Terent. Comme l'affaire va.
    \
        Rem cum aliquo habere. Terent. Avoir affaire avec luy.
    \
        - habe Rem pactam sic futurum, si do tibi operam hanc Modo. Plaut. Sois tout asseuré que ainsi sera, si, etc.
    \
        Habes omnem rem. Terent. Tu ois et entends tout l'affaire.
    \
        Habeo tibi res solutas. Plaut. Je t'ay satisfaict à ta demande, Tu es payé.
    \
        Scis quomodo tibi res habet? Plaut. Scais tu comment te vont tes besongnes? comment ton cas se porte?
    \
        Rem antiquissimam habere. Cice. Laisser toutes autres choses pour ceste là, Entendre à icelle par dessus toutes les autres, L'avoir plus chere, et en plus grande recommendation que toutes les autres.
    \
        Quum respectum ad Senatum et ad bonos non haberet. Cic. N'ayant point d'esgard au Senat.
    \
        Habere reuerentiam alicui. Plin. iunior. Luy porter honneur et reverence.
    \
        Satis habebant, sine detrimento discedere. Caesar. Il leur suffisoit, Ce leur estoit assez.
    \
        Satin'habes si foeminarum nulla est quam aeque diligam? Plaut. Ne te doibt il pas suffire, si, etc.
    \
        Illud notasse satis habeo. Quintil. Il me suffit d'avoir, etc. Ce m'est assez.
    \
        Longe aliter res se habet ac tibi videatur. Cic. La chose va bien autrement, ou est bien autre que tu ne penses.
    \
        Se belle habere. Cic. Se porter bien.
    \
        Quanquam videbatur se non grauiter habere, tamem sum solicitus. Cic. Ia soit qu'il ne semblast point se porter si mal, etc.
    \
        Se male habere. Caes. Se porter mal.
    \
        Se munditer. Plaut. Se tenir nettement.
    \
        Se parce. Terent. Vivre chichement.
    \
        Nunquum secus habui illam, ac si ex me esset nata. Terent. Jamais je ne luy feis autrement qu'à ma propre fille.
    \
        Superbia in superciliis sedem habet. Plinius. Est logee, ou se tient, etc.
    \
        Senatum. Cic. Assembler le Senat.
    \
        Sermonem. Ci. Parler et deviser avec aucun, Tenir propos avec luy.
    \
        Referam sermones eos, quos de agricultura habuimus nuper. Varro. Les parolles que nous dismes, etc. Les propos que nous teismes de, etc.
    \
        Sermonem apud populum habere. Plin. iunior. Porter une parolle devant le peuple, Haranguer.
    \
        Multum is mecum sermonem habuit et perhumanum de discordiis mulierum nostrarum. Cic. Il me parla fort long temps et humainement de, etc. Il me teint long propos et fort humain, de, etc.
    \
        In sermonibus homines habebant, quos in annum Consules, ad finiendum tandem id bellum crearent. Liu. Parloyent ensemble, et devisoyent qui, etc.
    \
        In seruitiis habere. Plin. Avoir pour serviteur.
    \
        Iste Epicratis bona Bidinos omnia possidere et sibi habere iussit. Cic. Leur commande de les prendre pour eulx.
    \
        Sibi habeant sapientiae nomen. Cic. Qu'ils gardent bien leur tiltre de sagesse tant qu'ils vouldront, il ne m'en chault.
    \
        Sic habeto, non esse te mortalem, sed corpus hoc. Cic. Scache certainement que, etc. Tien pour certain que, etc.
    \
        De me autem sic habetote, etc. Cic. Quand est de moy, scachez que, etc.
    \
        Sine sic habere. Plaut. Pren le cas qu'il soit ainsi.
    \
        Quod ego sub signo habeo, seruoque diligentissime. Cic. Lequel j'ay enfermé à la clef.
    \
        Olorum similitudinem onocrotali habent. Plin. Resemblent.
    \
        Simultates cum aliquo habere. Cic. Avoir quelque picque et quelque rancune contre luy.
    \
        Societatem cum aliquo. Plin. Avoir quelque communication ensemble.
    \
        Solenne habere. Plin. Avoir de coustume, Estre coustumier.
    \
        Aliquem solicitum. Terent. Ci. Chagriner et mettre en grand soulci.
    \
        Spatium deliberandi habuerunt, quem potissimum vitae cursum sequi vellent. Cice. Ils ont eu l'espace, le temps, et le loisir de, etc.
    \
        Speciem alicuius rei habere. Colum. Luy resembler.
    \
        Speciem habet honesti. Cic. Il ha apparence d'honnesteté.
    \
        Spem. Cic. Avoir esperance.
    \
        Statiua. Liu. Passer son esté en quelque lieu.
    \
        Statutum. Cic. Avoir arresté en soymesme.
    \
        Qui bona sua pro stercore habet. Plaut. Qui ne les estime non plus que fient.
    \
        Studio habere. Terent. Faire à bon escient en pensant bien faire, De faict a pensé, Faire expresseement, De propos deliberé.
    \
        Sumptus cum aliquo. Cic. Faire sa despense avec luy.
    \
        Superuacuum. Plin. Estimer superflu.
    \
        Supplicationes. Liu. Faire processions et prieres publiques.
    \
        Suspectum. Liu. Tenir pour suspect.
    \
        Susque deque habeo. Gel. Il ne m'en chault, Je ne m'en soulcie point.
    \
        Hoc tu tecum tacitum habeto. Plaut. Tien ceci secret.
    \
        Dum habes tempus. Plaut. Ce pendant que tu as le temps et le loisir.
    \
        Testes ad aliquam rem. Plaut. Avoir tesmoings.
    \
        Habe tibi. Plaut. Pren la pour toy.
    \
        Habe tibi centum minis. Plaut. Je te la laisse pour cent mines.
    \
        Habere vacationem. Cic. Cesser de besongner, Avoir relasche.
    \
        Vacationem militiae, aut alicuius muneris. Plin. Estre exempté d'aller à la guerre, ou faire quelque autre charge.
    \
        Multis verbis vltro citroque habitis. Cic. Apres avoir eu beaucoup de parolles d'un costé et d'autre.
    \
        Habere verecundiam alicuius. Liu. Le craindre et reverer.
    \
        Haec mihi videntur habitura vetustatem. Cic. Il me semble qu'il sera memoire de ces choses d'ici à long temps, Qu'il en sera parlé à l'advenir.
    \
        Ad nostras aedeis hic quidem habet rectam viam. Plaut. Il va droict à nostre maison.
    \
        Victoriam habere. Plaut. Liu. Avoir la victoire, Estre victorieux.
    \
        Vim. Cic. Avoir force et vertu.
    \
        Habent vim antidoti. Plin. Servent pour contrepoison et preservatif, Ont la vertu de preserver.
    \
        Vires habere. Plin. Avoir force.
    \
        Perfecta quidem sapientia sumus, si nihil habeat res vitii. Cic. Pourveu qu'ils ne vueillent octroyer ne requerir chose meschante l'un à l'autre.
    \
        Voluptati habere aliquid. Sallust. Prendre grand plaisir et esbat à quelque chose.
    \
        Habere votum. Senec. Desirer, Souhaiter.
    \
        Myrobalano in vnguentis similem proximumque vsum habet palma in AEgypto. Plin. Elle ha un mesme usage, et sert à ce mesme que sert le Myrobalan.
    \
        Vsum ex aliqua re habere. Cic. Se servir de quelque chose.
    \
        Vsum multarum rerum. Cic. Avoir grande experience, Avoir beaucoup veu et congneu, Estre fort experimenté.
    \
        Vsum in re aliqua. caesar. Estre usité et exercité en quelque chose.
    \
        Vsum belli. Caes. Estre exercité au faict de la guerre.
    \
        In vsu habere quod docemus. Plin. iunior. Exercer et mettre en effect et usage ce que nous enseignons, Practiquer.
    \
        In vsu habere aliquem. Plin. iunior. Se servir d'aucun, Avoir affaire avec luy.
    \
        Vtilem aliquem habere. Plaut. Recevoir quelque prouffit d'aucun.
    \
        Habet vtilitatem haec res. Cic. Ha du prouffit, Est utile et prouffitable.
    \
        Spero me habere qui hunc meo excruciem modo. Terent. Je pense avoir occasion de, etc.
    \
        Quid ego agam habeo. Terent. Je scay bien que je doy faire.
    \
        Habet quod det. Terent. Il ha dequoy donner.
    \
        Habent tibi bene principia. Terent. Tu as bien commencé, Ton commencement se porte bien.
    \
        Habes nescio quid. Plaut. Tu as je ne scay quoy.
    \
        De me sic habetote: ego si, etc. Cic. Quand est de moy, scachez que, etc.
    \
        Habeatur sane orator, sed de minoribus. Cic. Qu'il soit reputé et estimé orateur.
    \
        Miserrimum istuc verbum et pessimum est, habuisse, et nil habere. Plaut. Avoir eu dequoy, et n'avoir plus rien.
    \
        Sine te exorem. T. age, habe, abi impune. Plautus. Je te l'octroye.
    \
        - certe captus est, Habet. Terent. Il en ha, Il est frappé ou attainct.
    \
        Sic habendum est, nullam in amicitiis pestem esse maiorem, quam adulationem. Cice. Il fault ainsi penser et estimer que, etc.
    \
        Amor sceleratus habendi. Ouid. D'avoir des biens, D'en avoir.
    \
        - modus omnibus In rebus soror est optimum habitu. Plaut. Il fait tresbon avoir moyen en toutes choses.

    Dictionarium latinogallicum > habeo

  • 8 teneo

    tĕnĕo, ēre, tĕnŭi, tentum    - parf. arch. tĕtĭni, Diom. 366, 23; 372, 18; subj. tĕtĭnĕrim, tĕtĭnĕrit, Pac. Tr. 172; Acc. Tr. 39; inf. parf. tĕnisse, Pac. Tr. 226; fut. ant. tĕtĭnĕro, P. Fest. 252, 9 -- parf. tĕnīvi, Charis. 248, 2. - tr. - [st1]1 [-] tenir.    - tenere aliquid in manu (tenere aliquid manu), Cic. Cael. 63; Div. 1, 46: tenir qqch dans sa main.    - radicem ore tenere, Cic. Div. 2,141: tenir une racine dans sa gueule.    - manu tenere aliquid, Cic. Off 3, 68: **tenir de la main qqch** = toucher de la main, connaître de façon évidente, palpable.    - cf. Cic. Clu. 20.    - res manibus tenetur, Cic. Sest. 69: le succès est assuré. [st1]2 [-] tenir, diriger; atteindre.    - secundissimo vento cursum tenere, Cic. Nat. 3, 83: fournir, accomplir sa course avec un vent très favorable.    - cf. Caes. BG. 4, 26, 5 ; 5, 8, 2.    - quo tenetis iter? Virg. En. 1, 370: où dirigez-vous vos pas?    - montes petebant et pauci tenuere, Liv. 1, 37, 4: ils cherchaient à gagner les montagnes et bien peu les atteignirent.    - cf. Liv. 30, 25, 11; 36, 21 1; 37, 16, 4, etc.    - portum tenuit, Tac. Agr. 38: [la flotte] arriva dans le port.    - cf. Tac. H. 2, 9. [st1]3 [-] tenir dans son esprit, comprendre; savoir, posséder (une science...)    - reconditos alicujus sensus tenere, Cic. Sest. 22: comprendre les sentiments secrets de qqn.    - nunc teneo, nunc scio quid hoc sit negoti, Plaut. Cap. 697: maintenant je comprends, maintenant je sais de quoi il s'agit.    - et bene et male facere tenet, Plaut.: il sait également faire le bien et le mal.    - omnia illa, quae et saepe audistis et tenetis animis, Cic.: tous les faits dont on vous a souvent entretenus, et que vous vous rappelez.    - tenes quid dicam? Ter.: sais-tu ce que je dis?    - tu, quibus capiatur Caesar, tenes, Cic.: tu sais ce qui séduit César.    - quae a Romanis auguribus ignorantur, a Cilicibus tenentur, Cic.: les augures de Cilicie savent ce qu'ignorent ceux de Rome. [st1]4 [-] venir à bout, réussir, obtenir (avec ut et ne, comme obtineo).    - tenere ut: obtenir que.    - tenuere patres, ut Fabius consul crearetur, Liv. 2, 42, 2: les sénateurs obtinrent que Fabius fût élu consul.    - tenere ne: obtenir que... ne... pas.    - plebs tenuit ne consules in proximum annum crearentur, Liv. 4, 30, 16: la plèbe obtint qu'on n'élût pas de consuls l'année suivante.    - cf. Liv. 24, 19, 7. [st1]5 [-] tenir, occuper, habiter; tenir en son pouvoir, posséder (le coeur, la pensée de qqn).    - summam imperii tenere, Caes. BG 3, 22: tenir le commandement suprême.    - tenere locum oratoris, Cic. Br. 137: tenir le rang d'orateur.    - totam rem publicam tenere, Cic. Mur. 83: tenir entre ses mains tout le salut de l'état.    - cornu tenere, Nep. Pel. 4, 3: commander une aile.    - multa hereditatibus tenebantur, Cic. Off. 2, 81: beaucoup de propriétés étaient occupées par héritage.    - cum rem publicam opes paucorum, non virtutes tenere coeperunt, Cic. Rep. 1, 51: quand la puissance d'un petit nombre et non pas ses vertus a commencé d'occuper la direction de l'état.    - tenere colles praesidiis, Caes. BC. 3, 43: occuper les collines par des postes.    - legio locum non tenuit atque in proximum collem se recepit, Caes. BC, 1, 44: la légion ne put garder sa position et se replia sur la colline toute proche.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs occupent tout ce qu'a dédaigné le feu.    - ego nec tumultum nec mori per vim metuam tenente Caesare terras, Hor. O. 3: je ne craindrai ni la guerre civile ni la mort violente tant que César possédera le monde.    - quam ab dispari tenebantur (tecta) ! Cic. Phil. 2, 104, combien différent était l'occupant (de cette demeure)!    - locum tenere, Cic. Clu. 128: garder son poste.    - dum me Galatea tenebat, Virg. B. 1, 31: tandis que Galatée possédait mon coeur.    - cf. Tib. 1, 6, 35; 2, 6, 52.    - magna me spes tenet, Cic. Tusc. 1, 97: un grand espoir occupe ma pensée.    - de triumpho nulla me cupiditas umquam tenuit, Cic. Att. 7, 2, 6: quant au triomphe, aucun désir ne s'est jamais emparé de moi.    - cf. Cic. Att. 1, 11, 3.    - alicujus rei desiderio teneri, Cic. CM 33: être pris du regret de qqch (de ne pas avoir qqch).    - cf. Cic. Ac. 1, 4. [st1]6 [-] garder, observer; garder (dans sa mémoire), se souvenir.    - consuetudinem, morem, ordinem, Cic. Phil. 1, 27; Off. 3, 44 ; Phil. 5, 35: garder une habitude, une coutume, observer un ordre établi.    - foedus tenere, Cic. Balb. 34: observer un traité.    - civium jura tenere, Cic. Cat. 1, 28, garder les droits du citoyen (ses droits de citoyen).    - suas leges tenere, Cic. Verr. pr. 13: garder ses lois.    - memoriā tenere, Cic. Cat. 3, 19: garder dans sa mémoire, se souvenir.    - avec prop. inf. cf. Cic. Cat. 3, 19; Tusc. 1, 107.    - s.-ent memoriā: dicta tenere, Hor. P. 336: retenir ce qui a été dit.    - cf. Hor. S. 2, 4, 8; Quint. 11, 2, 50. [st1]7 [-] tenir en soi, embrasser, contenir.    - haec magnos formula reges tenet, Hor. S. 2, 3, 46: cette définition s'applique aux plus grands rois.    - surtout au passif: teneri: être compris dans, être fondé sur.    - genus officiorum, quod tenetur hominum societate, Cic. Off. 1, 160: genre de devoirs qui tient à la société humaine.    - quae (causae) familiaritate et consuetudine tenentur, Cic. Fam. 13, 29, 1: motifs qui sont fondés sur une liaison intime et habituelle.    - homines deorum agnatione tenentur, Cic. Leg. 1: les hommes sont compris dans la famille des dieux. [st1]8 [-] maintenir, soutenir, conserver.    - admodum tenenda sunt sua cuique Cic. Off 1, 110: chacun doit maintenir fermement sa personnalité.    - castris se tenere, Caes. BG. 1, 40, 8: se tenir dans son camp.    - cf. Caes. BG. 3, 17; Liv. 2, 45, 2 ; 3, 26, 3.    - se tenere domi a conventu remotum, Nep. Dion 9, 1: rester chez soi en s'isolant de la foule.    - imperium populi Romani illius opera tenebatur, Cic. Mur. 58, la domination du peuple romain était maintenue grâce à lui.    - cf. Cic. Off. 2, 26; Nat. 2, 134.    - bestia hoc calore tenentur Cic. Nat. 2, 31: les bêtes subsistent grâce à cette chaleur. [st1]9 [-] tenir à, s'attacher à (en parl. d'une idée).    - hoc teneo, hic haereo, Cic. Verr. 5, 166: voilà où je m'en tiens, voilà où je m'attache.    - cf. Cic. Verr. 5, 165 ; Ac. 2, 71; Fin. 3, 44.    - hoc tenebo + prop. inf. Cic. Fin. 1, 35: je me tiendrai à cette idée que.    - cf. Cic. Par. 14.    - avec ut: teneamus, ut censeamus... Cic. Tusc. 1, 100: tenons-nous à croire que.    - demus hoc sana Bruto ut..., nos tamen teneamus ut... Cic. Tusc. 5, 34: faisons, je le veux bien, cette concession à Brutus que..., mais nous, maintenons fermement notre opinion que...    - avec ne: haec duo tenere in amicitia, primum ne quid sit... Cic. Lael. 65: maintenir solidement ces deux principes en amitié, d'abord qu'il n'y ait rien... [st1]10 [-] tenir, retenir, captiver.    - me omni tuo sermone tenuisti, Cic. Br. 232: tu m'as captivé par tout ce que tu as dit.    - aures tenere, Cic. Br. 193: captiver les oreilles.    - pompā, ludis teneri, Cic. Fin. 5, 48: être captivé par les cortèges, par les jeux.    - cum is qui audit ab oratore jam obsessus est ac tenetur, Cic. Or. 210: quand l'auditeur est déjà investi par l'orateur et à sa discrétion. [st1]11 [-] astreindre, lier.    - ut populum teneant (eae leges), Cic. Phil. 5, 10: pour que (ces lois) obligent le peuple.    - cf. Cic. Phil. 11, 11; Liv. 8, 12, 14.    - interdicto non teneri, Cic. Caec. 41: ne pas être astreint par l'ordonnance.    - promisso teneri, Cic. Att. 12, 18, 1: être lié par une promesse.    - cf. Cic. Q. 2, 3, 5; Liv. 24, 29, 11. [st1]12 [-] au passif: teneri, être pris = n'avoir point d'échappatoire, ne pouvoir nier.    - in aliqua re manifesto teneri, Cic. Verr. pr. 2; 2, 99; ou in manifesta re teneri, Cic. Verr. 2, 144, etc.: être pris manifestement dans tel ou tel délit = être convaincu de tel ou tel délit.    - avec gén. ejusdem cupiditatis teneri, Cic. Leg. 3, 31: être convaincu de la même passion.    - caedis teneri, Quint. 5, 14, 11: être convaincu d'un meurtre.    - cf. Tac. An. 11, 7.    - non solum argumentis, sed etiam certis testibus istius audacia tenebatur, Cic. Verr. 5, 101: son impudence était démontrée au moyen non seulement d'arguments, mais encore de témoins précis. [st1]13 [-] retenir, arrêter, retarder; retenir, empêcher.    - aliquem tenere, Cic. Att. 11, 3, 1: retenir qqn (l'empêcher de partir).    - cf. Fam. 16, 19.    - Corcyrae tenebamur, Cic. Fam. 16, 7: nous sommes retenus à Corcyre.    - senatus lectionem tenere, Liv. 27, 11, 9: retarder la liste des sénateurs.    - non tenebo te pluribus, Cic. Fam. 11, 16, 3: je ne te tiendrai pas plus longtemps, je ne t'en dirai pas plus long.    - cf. Cic. Verr. 1, 34.    - vix a te videor posse tenere manus, Ov. Am. 1, 4, 10: c'est à peine, je crois, si je pourrai empêcher mes mains de te toucher!    - naves tenebantur, quominus... Caes. BG. 4, 22, 4: les navires étaient retenus et empêchés de...    - metu legum teneri, Cic. Verr. 4, 75: être retenu par la crainte des lois.    - risum, somnum vix tenere, Cic. Br. 293; 278: avoir peine à s'empêcher de rire, de dormir.    - iracundiam tenere, Cic. Par. 33: retenir son penchant à la colère.    - se tenere, Cic. Fin. 2, 21: se retenir.    - se non tenere, quia... Cic. Ac. 2, 12: ne pas se retenir de...    - cf. Cic. Att. 15, 14, 2 ; Phil. 13, 46.    - se tenere ab accusando, Cic. Q. 3, 2 2: se retenir d'accuser. - intr. - [st1]1 [-] tenir, occuper un lieu, se tenir.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs sont partout où n'est pas la flamme.    - cf. Liv. 3, 62, 7 ; 32, 5, 12. [st1]2 [-] tenir une route, une direction, se diriger, se porter à un endroit.    - Liv. 1, 1, 4 ; 21, 49, 2 ; 31, 45, 14. [st1]3 [-] subsister, se maintenir, durer.    - imber per noctem totam tenuit, Liv. 23, 44, 6: la pluie dura toute la nuit.    - cf. Liv. 2, 3, 5 ; 3, 47, 6 ; 24, 47, 15, etc.    - tenet fama + prop. inf. Liv. 1, 4, 6: on rapporte que... (mais fama tenuit, Liv. 23, 12, 2: la tradition a prévalu que...).
    * * *
    tĕnĕo, ēre, tĕnŭi, tentum    - parf. arch. tĕtĭni, Diom. 366, 23; 372, 18; subj. tĕtĭnĕrim, tĕtĭnĕrit, Pac. Tr. 172; Acc. Tr. 39; inf. parf. tĕnisse, Pac. Tr. 226; fut. ant. tĕtĭnĕro, P. Fest. 252, 9 -- parf. tĕnīvi, Charis. 248, 2. - tr. - [st1]1 [-] tenir.    - tenere aliquid in manu (tenere aliquid manu), Cic. Cael. 63; Div. 1, 46: tenir qqch dans sa main.    - radicem ore tenere, Cic. Div. 2,141: tenir une racine dans sa gueule.    - manu tenere aliquid, Cic. Off 3, 68: **tenir de la main qqch** = toucher de la main, connaître de façon évidente, palpable.    - cf. Cic. Clu. 20.    - res manibus tenetur, Cic. Sest. 69: le succès est assuré. [st1]2 [-] tenir, diriger; atteindre.    - secundissimo vento cursum tenere, Cic. Nat. 3, 83: fournir, accomplir sa course avec un vent très favorable.    - cf. Caes. BG. 4, 26, 5 ; 5, 8, 2.    - quo tenetis iter? Virg. En. 1, 370: où dirigez-vous vos pas?    - montes petebant et pauci tenuere, Liv. 1, 37, 4: ils cherchaient à gagner les montagnes et bien peu les atteignirent.    - cf. Liv. 30, 25, 11; 36, 21 1; 37, 16, 4, etc.    - portum tenuit, Tac. Agr. 38: [la flotte] arriva dans le port.    - cf. Tac. H. 2, 9. [st1]3 [-] tenir dans son esprit, comprendre; savoir, posséder (une science...)    - reconditos alicujus sensus tenere, Cic. Sest. 22: comprendre les sentiments secrets de qqn.    - nunc teneo, nunc scio quid hoc sit negoti, Plaut. Cap. 697: maintenant je comprends, maintenant je sais de quoi il s'agit.    - et bene et male facere tenet, Plaut.: il sait également faire le bien et le mal.    - omnia illa, quae et saepe audistis et tenetis animis, Cic.: tous les faits dont on vous a souvent entretenus, et que vous vous rappelez.    - tenes quid dicam? Ter.: sais-tu ce que je dis?    - tu, quibus capiatur Caesar, tenes, Cic.: tu sais ce qui séduit César.    - quae a Romanis auguribus ignorantur, a Cilicibus tenentur, Cic.: les augures de Cilicie savent ce qu'ignorent ceux de Rome. [st1]4 [-] venir à bout, réussir, obtenir (avec ut et ne, comme obtineo).    - tenere ut: obtenir que.    - tenuere patres, ut Fabius consul crearetur, Liv. 2, 42, 2: les sénateurs obtinrent que Fabius fût élu consul.    - tenere ne: obtenir que... ne... pas.    - plebs tenuit ne consules in proximum annum crearentur, Liv. 4, 30, 16: la plèbe obtint qu'on n'élût pas de consuls l'année suivante.    - cf. Liv. 24, 19, 7. [st1]5 [-] tenir, occuper, habiter; tenir en son pouvoir, posséder (le coeur, la pensée de qqn).    - summam imperii tenere, Caes. BG 3, 22: tenir le commandement suprême.    - tenere locum oratoris, Cic. Br. 137: tenir le rang d'orateur.    - totam rem publicam tenere, Cic. Mur. 83: tenir entre ses mains tout le salut de l'état.    - cornu tenere, Nep. Pel. 4, 3: commander une aile.    - multa hereditatibus tenebantur, Cic. Off. 2, 81: beaucoup de propriétés étaient occupées par héritage.    - cum rem publicam opes paucorum, non virtutes tenere coeperunt, Cic. Rep. 1, 51: quand la puissance d'un petit nombre et non pas ses vertus a commencé d'occuper la direction de l'état.    - tenere colles praesidiis, Caes. BC. 3, 43: occuper les collines par des postes.    - legio locum non tenuit atque in proximum collem se recepit, Caes. BC, 1, 44: la légion ne put garder sa position et se replia sur la colline toute proche.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs occupent tout ce qu'a dédaigné le feu.    - ego nec tumultum nec mori per vim metuam tenente Caesare terras, Hor. O. 3: je ne craindrai ni la guerre civile ni la mort violente tant que César possédera le monde.    - quam ab dispari tenebantur (tecta) ! Cic. Phil. 2, 104, combien différent était l'occupant (de cette demeure)!    - locum tenere, Cic. Clu. 128: garder son poste.    - dum me Galatea tenebat, Virg. B. 1, 31: tandis que Galatée possédait mon coeur.    - cf. Tib. 1, 6, 35; 2, 6, 52.    - magna me spes tenet, Cic. Tusc. 1, 97: un grand espoir occupe ma pensée.    - de triumpho nulla me cupiditas umquam tenuit, Cic. Att. 7, 2, 6: quant au triomphe, aucun désir ne s'est jamais emparé de moi.    - cf. Cic. Att. 1, 11, 3.    - alicujus rei desiderio teneri, Cic. CM 33: être pris du regret de qqch (de ne pas avoir qqch).    - cf. Cic. Ac. 1, 4. [st1]6 [-] garder, observer; garder (dans sa mémoire), se souvenir.    - consuetudinem, morem, ordinem, Cic. Phil. 1, 27; Off. 3, 44 ; Phil. 5, 35: garder une habitude, une coutume, observer un ordre établi.    - foedus tenere, Cic. Balb. 34: observer un traité.    - civium jura tenere, Cic. Cat. 1, 28, garder les droits du citoyen (ses droits de citoyen).    - suas leges tenere, Cic. Verr. pr. 13: garder ses lois.    - memoriā tenere, Cic. Cat. 3, 19: garder dans sa mémoire, se souvenir.    - avec prop. inf. cf. Cic. Cat. 3, 19; Tusc. 1, 107.    - s.-ent memoriā: dicta tenere, Hor. P. 336: retenir ce qui a été dit.    - cf. Hor. S. 2, 4, 8; Quint. 11, 2, 50. [st1]7 [-] tenir en soi, embrasser, contenir.    - haec magnos formula reges tenet, Hor. S. 2, 3, 46: cette définition s'applique aux plus grands rois.    - surtout au passif: teneri: être compris dans, être fondé sur.    - genus officiorum, quod tenetur hominum societate, Cic. Off. 1, 160: genre de devoirs qui tient à la société humaine.    - quae (causae) familiaritate et consuetudine tenentur, Cic. Fam. 13, 29, 1: motifs qui sont fondés sur une liaison intime et habituelle.    - homines deorum agnatione tenentur, Cic. Leg. 1: les hommes sont compris dans la famille des dieux. [st1]8 [-] maintenir, soutenir, conserver.    - admodum tenenda sunt sua cuique Cic. Off 1, 110: chacun doit maintenir fermement sa personnalité.    - castris se tenere, Caes. BG. 1, 40, 8: se tenir dans son camp.    - cf. Caes. BG. 3, 17; Liv. 2, 45, 2 ; 3, 26, 3.    - se tenere domi a conventu remotum, Nep. Dion 9, 1: rester chez soi en s'isolant de la foule.    - imperium populi Romani illius opera tenebatur, Cic. Mur. 58, la domination du peuple romain était maintenue grâce à lui.    - cf. Cic. Off. 2, 26; Nat. 2, 134.    - bestia hoc calore tenentur Cic. Nat. 2, 31: les bêtes subsistent grâce à cette chaleur. [st1]9 [-] tenir à, s'attacher à (en parl. d'une idée).    - hoc teneo, hic haereo, Cic. Verr. 5, 166: voilà où je m'en tiens, voilà où je m'attache.    - cf. Cic. Verr. 5, 165 ; Ac. 2, 71; Fin. 3, 44.    - hoc tenebo + prop. inf. Cic. Fin. 1, 35: je me tiendrai à cette idée que.    - cf. Cic. Par. 14.    - avec ut: teneamus, ut censeamus... Cic. Tusc. 1, 100: tenons-nous à croire que.    - demus hoc sana Bruto ut..., nos tamen teneamus ut... Cic. Tusc. 5, 34: faisons, je le veux bien, cette concession à Brutus que..., mais nous, maintenons fermement notre opinion que...    - avec ne: haec duo tenere in amicitia, primum ne quid sit... Cic. Lael. 65: maintenir solidement ces deux principes en amitié, d'abord qu'il n'y ait rien... [st1]10 [-] tenir, retenir, captiver.    - me omni tuo sermone tenuisti, Cic. Br. 232: tu m'as captivé par tout ce que tu as dit.    - aures tenere, Cic. Br. 193: captiver les oreilles.    - pompā, ludis teneri, Cic. Fin. 5, 48: être captivé par les cortèges, par les jeux.    - cum is qui audit ab oratore jam obsessus est ac tenetur, Cic. Or. 210: quand l'auditeur est déjà investi par l'orateur et à sa discrétion. [st1]11 [-] astreindre, lier.    - ut populum teneant (eae leges), Cic. Phil. 5, 10: pour que (ces lois) obligent le peuple.    - cf. Cic. Phil. 11, 11; Liv. 8, 12, 14.    - interdicto non teneri, Cic. Caec. 41: ne pas être astreint par l'ordonnance.    - promisso teneri, Cic. Att. 12, 18, 1: être lié par une promesse.    - cf. Cic. Q. 2, 3, 5; Liv. 24, 29, 11. [st1]12 [-] au passif: teneri, être pris = n'avoir point d'échappatoire, ne pouvoir nier.    - in aliqua re manifesto teneri, Cic. Verr. pr. 2; 2, 99; ou in manifesta re teneri, Cic. Verr. 2, 144, etc.: être pris manifestement dans tel ou tel délit = être convaincu de tel ou tel délit.    - avec gén. ejusdem cupiditatis teneri, Cic. Leg. 3, 31: être convaincu de la même passion.    - caedis teneri, Quint. 5, 14, 11: être convaincu d'un meurtre.    - cf. Tac. An. 11, 7.    - non solum argumentis, sed etiam certis testibus istius audacia tenebatur, Cic. Verr. 5, 101: son impudence était démontrée au moyen non seulement d'arguments, mais encore de témoins précis. [st1]13 [-] retenir, arrêter, retarder; retenir, empêcher.    - aliquem tenere, Cic. Att. 11, 3, 1: retenir qqn (l'empêcher de partir).    - cf. Fam. 16, 19.    - Corcyrae tenebamur, Cic. Fam. 16, 7: nous sommes retenus à Corcyre.    - senatus lectionem tenere, Liv. 27, 11, 9: retarder la liste des sénateurs.    - non tenebo te pluribus, Cic. Fam. 11, 16, 3: je ne te tiendrai pas plus longtemps, je ne t'en dirai pas plus long.    - cf. Cic. Verr. 1, 34.    - vix a te videor posse tenere manus, Ov. Am. 1, 4, 10: c'est à peine, je crois, si je pourrai empêcher mes mains de te toucher!    - naves tenebantur, quominus... Caes. BG. 4, 22, 4: les navires étaient retenus et empêchés de...    - metu legum teneri, Cic. Verr. 4, 75: être retenu par la crainte des lois.    - risum, somnum vix tenere, Cic. Br. 293; 278: avoir peine à s'empêcher de rire, de dormir.    - iracundiam tenere, Cic. Par. 33: retenir son penchant à la colère.    - se tenere, Cic. Fin. 2, 21: se retenir.    - se non tenere, quia... Cic. Ac. 2, 12: ne pas se retenir de...    - cf. Cic. Att. 15, 14, 2 ; Phil. 13, 46.    - se tenere ab accusando, Cic. Q. 3, 2 2: se retenir d'accuser. - intr. - [st1]1 [-] tenir, occuper un lieu, se tenir.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs sont partout où n'est pas la flamme.    - cf. Liv. 3, 62, 7 ; 32, 5, 12. [st1]2 [-] tenir une route, une direction, se diriger, se porter à un endroit.    - Liv. 1, 1, 4 ; 21, 49, 2 ; 31, 45, 14. [st1]3 [-] subsister, se maintenir, durer.    - imber per noctem totam tenuit, Liv. 23, 44, 6: la pluie dura toute la nuit.    - cf. Liv. 2, 3, 5 ; 3, 47, 6 ; 24, 47, 15, etc.    - tenet fama + prop. inf. Liv. 1, 4, 6: on rapporte que... (mais fama tenuit, Liv. 23, 12, 2: la tradition a prévalu que...).
    * * *
        Teneo, tenes, tenui, tentum, tenere. Virgil. Tenir.
    \
        In sinu tenere aliquem. Ouid. Embrasser.
    \
        Tenet se trans Tiberim in hortis. Plin. iunior. Il se tient et demeure oultre le Tybre.
    \
        Multa haereditatibus, multa emptionibus, multa dotibus tenebantur. Cic. Estoyent tenuz et possedez.
    \
        Tulliam adhuc mecum teneo. Cic. Je retiens avec moy.
    \
        Nisi quid te tenuit. Ci. Si quelque chose ne t'a retenu ou retardé.
    \
        Ventus tenuit nos. Cic. Nous a detenu.
    \
        Hunc Phoenissa tenet Dido. Virgil. Retarge et arreste.
    \
        Ne diutius teneam, pecunia attributa numerata est. Cic. Pour le faire court, A fin que je ne vous tienne point plus long temps.
    \
        Tenere hominem dicitur res aliqua. Plin. iun. Retenir.
    \
        Teneo melius ista, quam meum nomen. Martialis. Il me souvient mieulx de ceci, que de, etc.
    \
        Teneatur modo illud, non inesse in his quicquam tale. Cic. Pourveu qu'on se tienne tousjours asseuré, et qu'on tienne pour certain que, etc.
    \
        Agnatione et gente deorum, siue cognatione teneri. Cic. Estre de leur parenté.
    \
        Eorum qui aliena tenebant, et eorum qui sua amiserant. Cic. Detenoyent.
    \
        Etsi amor me grauiter consuetudoque tenet. Terent. Me meut grandement.
    \
        Amore alicuius magno teneri. Virgil. Fort aimer.
    \
        Angustiis teneri. Cic. Estre detenu en un destroict.
    \
        Animos metu tenere, et acerbitate poenarum. Liu. Contenir et engarder de ne rien faire.
    \
        Animo tenere. Cic. Comprendre en son esprit.
    \
        In armis milites tenuit, si opus foret auxilio. Liu. Il les teint en armes tout prests.
    \
        Attentos tenere, vel attentos animos. Cic. Entretenir tousjours en volunté d'ouir.
    \
        Causam tenere. Sueton. Gaigner sa cause, Obtenir.
    \
        Complexu suo aliquid tenere. Cic. Embrasser.
    \
        Concionibus tenere populum. Cic. Entretenir et gouverner le peuple par frequentes harangues qu'on luy fait.
    \
        Consensum aliquorum tenere. Plin. iunior. Garder et entretenir.
    \
        Consilium alicuius tenere. Plaut. Se souvenir du conseil d'aucun, et faire selon iceluy.
    \
        Consuetudinem suam tenere. Cic. Entretenir sa coustume.
    \
        Tenuit consuetudo, vt praeceptoribus eloquentiae discipuli serius, quam ratio postulat, traderentur. Quintil. La coustume a obtenu, etc.
    \
        Conturbatum tenuit me haec res. Cice. Cela me troubla longuement.
    \
        Crimen alicuius tenere argumento aliquo. Cic. Le convaincre et verifier.
    \
        Cupiditas dimicandi cum Annibale tenet illum. Liu. Il ha grand faim de se combatre contre Annibal.
    \
        Cursum tenere. Cic. Entretenir le cours commencé, Continuer son cours ou sa course.
    \
        Cursum alicuius tenere. Ouid. Empescher et retarder la navigation d'aucun.
    \
        Cursum aliquem tenere, per translationem. Cic. Suyvre son naturel, Suyvre et continuer ce qu'on a entreprins.
    \
        Decorum tenere. Cic. Avoir bonne grace.
    \
        Decus tenere. Cic. Garder honnesteté.
    \
        Delectum rerum tenere. Cic. Garder et observer difference.
    \
        Teneri magno desiderio alicuius. Cic. Fort desirer.
    \
        Dignitatem tenere. Quod et retinere dicitur et obseruare. Cic. L'entretenir, Maintenir, Garder sa dignité en son entier.
    \
        Disciplinam tenere. Cic. Estre scavant, Scavoir une discipline et un art.
    \
        Dolorem tenere. Cic. Retenir sa douleur en soymesme, et ne la monstrer point par dehors, ne se courroucer point.
    \
        Dominatu alterius teneri. Cic. Estre soubz la puissance et seigneurie d'aucun.
    \
        Errore aliquo teneri. Ouid. Errer.
    \
        Tenet fama, quum fluitantem alueum, quo expositi erant pueri, tenuis in sicco aqua destituisset, etc. Liu. Le bruit dure encore, etc.
    \
        Famam et opinionem hominum tenere. Caesar. Garder et entretenir l'estimation qu'on ha de nous.
    \
        Fides eum non tenet, sed merces. Liu. Il ne luy chault pas tant de sa foy et promesse, que de son prouffit.
    \
        Flagitiis teneri. Tacit. Estre attainct ou convaincu de meschancetez.
    \
        Fletus tenere. Ouid. Se garder de plourer.
    \
        Foederibus alienis teneri. Liu. Estre tenu et obligé par les pactions et accords que fait un tiers.
    \
        Fugam alicuius tenere. Lucan. Empescher la fuite.
    \
        Fugam tenere per medios hostes. Virgil. S'enfuir, etc. Se sauver en fuyant, etc.
    \
        Gratiam alicuius tenere. Cic. Avoir credit envers luy, Estre en sa grace.
    \
        Grauitatem tenere. Cic. Tenir gravité.
    \
        Gubernacula Reipub. tenere. Cic. Avoir le gouvernement de la chose publique.
    \
        Haereditatem tenere. Cic. Jouir d'une succession.
    \
        Summam imperii tenere. Caesar. Avoir la souveraineté, ou souveraine puissance.
    \
        Imperio Romano teneri. Cic. Estre subject à l'empire Romain.
    \
        Insaniam tenere. Plaut. Estre insensé.
    \
        Institutum tenere. Cic. Suyvre, Entretenir et garder sa coustume et maniere de faire.
    \
        Hoc interdicto Ebutius non tenetur. Cic. N'est point comprins par cest interdict.
    \
        Iram vel iracundiam tenere. Cic. Contenir, ou retenir son ire, Se garder de courroucer.
    \
        Quo tenetis iter? Virgil. Où tendez vous? Où allez vous?
    \
        Iucunditatem perpetuam vitae tenere. Cic. Estre joyeulx tout le temps de sa vie.
    \
        Iudicia tenere. Cic. Avoir tousjours l'administration de la justice touchant les matieres criminelles.
    \
        Iureiurando teneri. Cic. Estre obligé envers aucun soubz serment presté, de laquelle obligation on n'est point encore acquicté.
    \
        Ius tenere. Plaut. Estre scavant en droict et en loix.
    \
        Ius suum tenere. Cic. Garder son droict.
    \
        Lachrymas tenere. Cicero. Retenir ses larmes, Se garder de plourer.
    \
        Legem aliquam tenere. Terent. Estre subject à la loy.
    \
        Leges eum non tenent. Cic. Il n'est point subject aux loix.
    \
        Si vllam partem libertatis tenebo. Cic. Si j'ay le moins du monde de liberté.
    \
        Locum tenere. Cic. Posseder.
    \
        Locum honestum seruitutis tenere. Cic. Tenir le lieu le plus honorable entre les autres serviteurs.
    \
        Tenuit cum hoc locum quendam. Cic. Il fut son compaignon, et eut quelque bruit et reputation en son temps.
    \
        Tenere locum. Cic. Ne bouger de sa place.
    \
        Tenere locum aliquem. Liu. Y demourer et habiter.
    \
        Teneri ludis, pompa, spectaculis. Cic. Prendre plaisir aux jeux.
    \
        Mare tenere. Cic. Estre maistre sur la mer.
    \
        Septimum iam diem Corcyrae tenebamur. Cicero. Estions detenuz et arrestez.
    \
        Mediocritatem tenere. Cic. Tenir moyen.
    \
        Medium tenere. Cic. Tenir moyen.
    \
        Memoria tenere rem aliquam. Cic. Avoir memoire de quelque chose, Garder la memoire.
    \
        Tenet vos memoria mei. Cic. Vous avez memoire et souvenance de moy.
    \
        Animis ac memoria tenetote. Cic. Souvienne vous en.
    \
        Metu teneri. Liu. Avoir grand paour.
    \
        Mora nulla tenuit vocatos. Ouid. A retenu.
    \
        Morbus tenet eum. Plaut. Il est detenu de maladie, Il est malade.
    \
        Morem tenere. Cic. Garder une coustume.
    \
        Nomen aeternum tenere. Virgil. Garder et retenir, ou avoir.
    \
        Nomen legum tenere. Cic. Retenir le nom de la loy.
    \
        Obsidione teneri. Virgil. Estre assiegé.
    \
        Obstrictum teneri foedere. Cic. Estre obligé par un traicté de paix.
    \
        Occasionem tenere. Cic. Avoir entre ses mains l'occasion qu'on demandoit.
    \
        Occupatum et impeditum tenere. Cic. Empescher et empestrer.
    \
        Tenere aliquem in oculis, auribus, complexu, etc. Cic. Le veoir, L'ouir parler, L'embrasser.
    \
        Odium vestri ordinis tenet eos. Cic. Ils ont en haine vostre ordre.
    \
        In officio tenere aliquos. Caesar. Entretenir en leur debvoir et en la subjection d'un roy, qu'ils ne rebellent point.
    \
        Omnia tenere. Cic. Avoir tout en sa puissance.
    \
        Oppidum septem cohortium praesidio tenebant. Caesar. Ils avoyent dedens la ville garnison de sept, etc. et la tenoyent en leur puissance.
    \
        Ora tenere. Cic. Se taire, Ne dire mot.
    \
        Ora tenere. Virgil. Tenir le visage en un estat sans le remuer.
    \
        Intelligebam sine te non esse nobis illas partes tenendas propter Antonium. Cic. Que je ne debvoye pas tenir ce chemin là, ou aller par ce costé là.
    \
        Percepta et comprehensa tenere. Cic. Entendre.
    \
        Quam personam teneant, non intelligunt. Cic. Ils ne scavent encore de quel mestier et profession ils sont.
    \
        Planta tenet. Columel. Tient et a prins racine.
    \
        Poena aliqua teneri. Cic. Avoir forfaict contre quelque loy imposant peine.
    \
        Portum tenere. Liu. Estre à port et arrivé.
    \
        Principatum tenere. Cic. Estre le principal.
    \
        Principatum sententiae tenere. Cic. Opiner le premier, Dire son opinion en premier lieu.
    \
        Promissum tenere. Cic. Tenir sa promesse.
    \
        Propositum tenere. Caes. Venir au dessus de ses atteintes, Parvenir à ses intentions, Faire ce qu'on avoit proposé de faire.
    \
        Prouinciam tenere. Cic. Avoir le gouvernement d'une province.
    \
        Rationem iuris aequabilem tenere. Cic. Garder un droict equitable à un chascun.
    \
        Religione teneri. Cic. N'oser faire quelque chose au moyen du serment ou autre empeschement concernant la conscience.
    \
        Rem oculis, non coniectura tenere. Cic. Scavoir quelque chose par l'avoir veue, Averer une chose par inspection.
    \
        Ab improbis et perditis ciuibus Resp. tenetur. Cicero. Les meschants sont maistres de la chose publique.
    \
        Risum tenere. Cic. Se garder de rire.
    \
        Rura tenere. Ouid. Estre és champs.
    \
        Se intra silentium tenere. Plin. iunior. Se taire.
    \
        Se in silentio tenere. Plin. iunior. Ne dire mot.
    \
        Se in equestri ordine tenere. Plin. iunior. S'y tenir et demourer sans monter plus hault.
    \
        Se improbis artibus tenere. Plaut. S'entretenir.
    \
        Sese castris tenere. Caesar. Ne bouger de son fort.
    \
        Se domo tenere. Cic. Ne bouger de la maison.
    \
        Se domesticis finibus tenere. Cic. Se contenter de, etc.
    \
        Se suis finibus tenere. Cic. Se tenir à ce qu'on ha, et se contenter.
    \
        Se loco tenere. Liu. Ne bouger de sa place.
    \
        Tenere se intra grauitatem. Plin. iunior. Se contenir en sa gravité, Garder sa gravité.
    \
        Hoc loco tenere se Triarius non potuit, Obsecro, inquit, etc. Cic. Ne se peult contenir et taire.
    \
        Teneo ab accusando vix me hercule. Cic. A grand peine me puis je tenir que je, etc.
    \
        Tenuit sententia altera. Plin. iunior. A esté receue, A obtenu.
    \
        Sententiam aliquam tenere. Cicero. Tenir quelque opinion.
    \
        Sermone suo tenere aliquem. Cic. Entretenir sans l'ennuyer.
    \
        Silentium inde aliquandiu tenuit. Liu. On se teut, Il y eut longue silence.
    \
        Silentium tenet populus. Liu. Il se taist, Il tient silence.
    \
        Sitis tenet hiantes. Lucret. Nous avons grand soif, ou desir.
    \
        Somnum tenere. Cic. Se garder de dormir.
    \
        Spem tenere. Plaut. Avoir esperance.
    \
        Magna me spes tenet, si ea quae, etc. Cic. J'ay grande esperance.
    \
        Studia agri colendi tenere. Cic. Maintenir tousjours et entretenir, Poursuyvre tousjours le train d'agriculture.
    \
        Teneri studio alicuius rei. Cic. Prendre plaisir à quelque chose.
    \
        Teneri iisdem studiis. Cic. Avoir aussi grande affection d'une chose, qu'à une autre.
    \
        Summum me eorum studium tenet, sicut odium iam caeterarum rerum. Cic. J'ay grand desir de les veoir.
    \
        Suum tenere. Cic. Garder le sien.
    \
        Temperamentum tenere. Plin. iun. Garder moyen.
    \
        Verecundia teneri. Liu. Estre honteux.
    \
        Vestigia alicuius tenere. Liuius. Le suyvre de pres, et ne perdre point sa trace.
    \
        Viam tenere. Cic. Suyvre la voye et l'exemple.
    \
        Perge tenere istiam viam. Cic. Tenir ce chemin.
    \
        Vocem tenere. Ouid. Se taire.
    \
        Voce tenere ruentem. Lucan. Retarder.
    \
        Voto et promisso teneri. Cic. Estre obligé et astreinct.
    \
        Vrbem aliquam tenere. Cic. La tenir et l'avoir de son parti.
    \
        Tene tibi. Plaut. Prens le pour toy.
    \
        Redi: quo fugis nunc? tene tene. Plaut. Tien tien, vien ca.
    \
        Teneri manifesto. Plaut. Estre surprins, Prins sur le faict, Estre convaincu si apertement, qu'on ne le puisse nier.
    \
        Tenere aliquem manifestum mendacii. Plaut. Surprendre en menterie evidente.
    \
        Teneri de vi. Seneca. Estre coulpable du crime de violence et effort.
    \
        Teneri. Cic. Estre convaincu.
    \
        Scripseram tenuisse Varenum, vt sibi euocare testes liceret. Plin. iun. Que Varenus avoit obtenu et impetré, etc.
    \
        Obducto late tenet omnia limo. Virgil. Couvre.
    \
        Capitolia celsa tenebat. Virgil. Defendoit.
    \
        Aliter leges, aliter philosophi tollunt astutias. Leges, quatenus manu tenere possunt: Philosophi, quatenus ratione et intelligentia. Cic. Selon qu'elles y peuvent mettre ordre, Selon que ceulx qui escrivent les loix peuvent penser et mettre les cas par escript.
    \
        Incendium per duas noctes, ac diem vnum tenuit. Liuius. Dura.
    \
        His causis quae familiaritate et consuetudine tenentur. Cic. Qui sont à cause de la familiarité.
    \
        Tribus rebus animantium vita tenetur, cibo, potione, spiritu. Cic. Est entretenue et conservee.
    \
        Posteaquam vnum, quo tenebamur, amisimus. Cic. Depuis qu'avons perdu ce qui nous maintenoit en estre.
    \
        Tenere. Plaut. Entendre et scavoir.
    \
        Tenes quid dicam? Terent. Entens tu ce que je di?

    Dictionarium latinogallicum > teneo

  • 9 ago

    ăgo, ĕre, ēgi, actum, tr.    - voir l'article ago de Gaffiot.    - axim = egerim, Pac. ap. Non. 505, 22; axit = egerit, Paul. Diac. 3, 3; agier = agi,” Cic. Off. 3, 15; agentūm = agentium, Vulc. Gall. Av. Cass. 4, 6).    - cf. gr. ἄγω. [st1]1 [-] chasser devant soi, faire marcher, conduire, pousser, amener (en parlant des êtres animés ou personnifiés).    - jus agendi, Caj.: le droit de passage (avec un troupeau).    - agere captivum prae se, Curt. 7, 6: faire marcher un captif devant soi.    - agere agmen, Virg.: conduire une troupe.    - agere currum: conduire un char.    - agere capellas, Virg.: mener les chèvres au pâturage.    - se agere, Virg. (agi, Liv.): se transporter, aller.    - unde agis (s.-ent. te)? Plaut.: d'où viens-tu?    - quo agis te? Plaut. Am.: où vas-tu?    - ad castra Samnitium perrexit, quo multitudo omnis consternata agebatur, Liv. 10, 29: il marcha vers le camp des Samnites où se dirigeait, épouvantée, toute la foule des soldats.    - agere carmine quercus, Virg.: entraîner les chênes par ses chants.    - fluvius vi agens undas, Curt.: fleuve qui roule ses eaux avec impétuosité.    - praecipites Germani in amnem aguntur, Tac. H. 5: les Germains sont poussés et précipités dans le fleuve. [st1]2 [-] emmener comme capture.    - praedam (praedas) agere, Sall.: se retirer avec du butin (hommes et bétail).    - agere et ferre: emmener et emporter = piller.    - res sociorum ferri agique vidit, Liv.: il vit livrer au pillage les biens des alliés.    - agunt feruntque cuncta, Tac. (fig.): ils mènent tout à leur gré. [st1]3 [-] poursuivre, chasser, mettre en fuite.    - apros agere, Virg. G. 3, 412: poursuivre des sangliers [à la chasse].    - acerba fata Romanos agunt, Hor. Epo. 7,17: des destins cruels poursuivent les Romains.    - agentia verba Lycamben, Hor. Ep. 1, 19, 25: les mots qui harcèlent Lycambe.    - agere hostem ad naves, Just.: poursuivre l'ennemi jusqu'aux vaisseaux.    - agere aliquem de fundo, Cic.: chasser qqn de sa propriété.    - agere in fugam: mettre en fuite.    - lapidibus aliquem agere: chasser qqn à coups de pierres. [st1]4 [-] conduire, gouverner, entraîner, pousser à, contraindre; émouvoir, agiter, inquiéter, solliciter, attirer.    - Tros Tyriusque mihi nullo discrimine agetur, Virg. En. 1: Troyens ou Tyriens, ils seront traités par moi sans distinction.    - se agere = se gerere: se comporter, se conduire.    - tantā mobilitate sese Numidae agunt, Sall. J. 56: tant la conduite des Numides est mobile.    - aliquem transvorsum agere, Sall. J. 6, 3: pousser qqn hors du droit chemin.    - aliquem praecipitem agere, Cic.: entraîner qqn à sa perte.    - agere in furorem, Quint.: rendre furieux.    - agere in bellum, Tac.: pousser à la guerre.    - agere ad omne scelus, Tac.: pousser à tous les crimes.    - me profari agit, Sil.: il me pousse à parler.    - agere in mortem: pousser à se donner la mort.    - deus ultor agebat, Ov. M. 14: un dieu vengeur l'agitait.    - diris agam vos, Hor. Epod. 5: je vous poursuivrai de mes imprécations.    - ubi studio agitur aut irā, Curt.: dès que (la foule) est emportée par l'enthousiasme ou la colère.    - seu te discus agit, Hor.: ou si le disque t'attire. [st1]5 [-] mouvoir (une chose), donner une impulsion, donner une direction, faire avancer, pousser.    - fracturae centum libras agentes, Plin.: des fragments de roche [remuant la balance] = pesant cent livres.    - agere navem, Hor.: diriger un vaisseau.    - in litus naves agere, Liv. 22, 19: tirer les bateaux sur le rivage.    - agere vineas, Caes.: faire avancer les mantelets.    - cuniculum agere ad aerarium? Cic. Off. 3: conduire (faire) une galerie jusqu'au Trésor public.    - agere limitem (au fig.): reculer les limites, gagner du terrain. [st1]6 [-] pousser au-dedans, faire pénétrer, enfoncer.    - agere telum costis, Sil.: enfoncer un trait dans la poitrine.    - agere fulmen, V.-Fl.: lancer la foudre.    - pluma in cutem radices egerat imas, Ov. M. 2: le plumage avait enfoncé dans la peau de profondes racines.    - agere rimas: se fendre, se lézarder, se gercer. [st1]7 [-] pousser au-dehors, faire sortir de soi.    - agere frondem, Plin.: pousser des feuilles.    - scintillas agere, Lucr. 2, 675: lancer des étincelles.    - agere spumas, Cic.: écumer.    - agere contagia, Virg.: répandre la contagion.    - animam agere, Cic.: rendre l’âme, expirer.    - sudor agitur, Sil.: la sueur s'échappe des pores. [st1]8 [-] passer le temps, être, vivre, séjourner, habiter.    - agere (vitam): passer sa vie, vivre.    - decimum annum agere: être dans sa dixième année, être âgé de neuf ans.    - agere pacem: vivre en paix, être en paix.    - alter agebatur mensis, Ov.: le second mois s'écoulait.    - securum agere aevum, Hor.: mener une vie tranquille.    - agere hiberna, Liv.: être en quartier d'hiver.    - annum ago octogesimum, Cic.: je suis dans ma quatre-vingtième année.    - Marius apud primos agebat, Sall.: Marius était à l'avant-garde.    - in spe agere, Tac.: espérer.    - in omni Africa, quae procul a mari agebat, Sall. J. 89: dans toute l'Afrique, qui était éloignée de la mer.    - agere dies festos, Cic. Verr. 2.4.48: célébrer des jours de fête. [st1]9 [-] faire, agir, être actif, travailler, être efficace.    - agere rem negligenter, Ter.: mener une affaire avec négligence.    - quid agis? = que fais-tu? ou comment vas-tu?    - hoc age, Plaut.: fais attention.    - quid agam? = que dois-je faire? que faire?    - aliud agere: penser à autre chose, être indifférent, être distrait.    - nihil agere: ne rien faire, n’aboutir à rien.    - nihil agis, dolor! quamvis sis molestus, numquam te esse confitebor malum, Cic. Tusc. 2, 25, 61: tu perds ton temps, ô douleur! Si importune que tu sois, jamais je ne reconnaîtrai que tu es un mal.    - electum agere: faire son choix, choisir.    - virtus aliquid agit, Sen.: la vertu est active.    - id agimus ut + subj.: nous travaillons à ceci que, notre but (notre objectif) est de.    - nihil agetur, Dig.: il n'y aura rien de fait, l'acte sera nul.    - gratias agere: remercier.    - laudes agere: glorifier.    - forum agere: rendre la justice.    - e re sua agere: agir selon son propre intérêt.    - rem agere cum aliquo: régler une affaire avec qqn. [st1]10 [-] agir de telle ou telle façon, traiter qqn bien ou mal.    - agere bene aliquo: se comporter bien à l’égard de qqn.    - male agere, Cic.: se conduire mal.    - praeclare agere cum aliquo: bien agir à l'égard de qqn.    - non pessime cum iis agitur, Cic. (impers.): ils ne sont pas à plaindre.    - bene agi potuisse cum rebus humanis, si... Suet.:... que le monde aurait pu être heureux si...    - agere pro victoribus: se comporter en vainqueurs.    - sic par est agere cum civibus, Cic. Off. 2, 83: voilà comment il convient d’agir à l’égard de ses concitoyens.    - au pass. impers. secum male actum putat, Cic. Verr. 3, 119: il pense qu’on s’est mal comporté à son égard.    - cum illo quis neget actum esse praeclare? Cic. Lael. 11: qui pourrait dire que la destinée n’a pas été belle pour lui?    - optime actum cum eo videlur esse, qui... Cic. Fam. 5, 18, 1: il semble avoir un sort heureux celui qui...    - agite ut voltis, Cic. de Or. 2,367: agissez à votre guise.    - perge ut agis, Cic. Fam. 10, 12, 5: continue d’agir comme tu fais.    - bene agis, cum... jussisti, Liv. 8, 33, 10: tu as raison d’avoir ordonné.    - agere lege: agir conformément à la loi (c.-à-d. frapper de la hache).    - lictor, in eum primum lege age, Liv. 26, 6, 3: licteur, commence par lui l’application de la loi.    - cf. Liv. 26, 15, 9 ; Sen. Contr. 10, 3, 6. [st1]11 [-] administrer, gouverner, gérer, remplir une charge, s'occuper de, procéder à.    - agere bellum, Caes.: conduire la guerre, avoir la conduite de la guerre.    - agere regnum: régner.    - agere triumphum, Cic. Fam. 3, 10: triompher.    - agere mensuram, Plin. 15, 3, 4, § 14: mesurer.    - agere stationem, Liv. 35, 29: monter la garde.    - libera arbitria agere, Liv. 24, 45: [faire des décisions libres] = décider arbitrairement.    - agere consulatum, Quint. 12, 1, 16: être consul, exercer la fonction de consul, exercer le consulat.    - vigilias agere, Cic. Verr. 4.43.93: faire sentinelle.    - censum agere, Liv. 3.22: faire le recensement.    - agere senatum, Suet. Caes. 88: assembler le sénat.    - fiscum agere, Suet.: lever l'impôt. [st1]12 [-] rouler dans son esprit, songer à.    - nescio quid mens mea agat, Ov. H. 12, 212: je ne sais ce qui se passe dans mon esprit.    - agere cogitationem parricidalem, Quint.: nourrir la pensée d'un parricide.    - agere de intranda Britannia, Tac. Agr. 13: méditer une descente en Bretagne. [st1]13 [-] parler en public, prononcer un discours, haranguer, plaider; discuter, conférer, traiter; qqf. rendre un arrêt.    - in agendo plus quam in scribendo operam ponere, Cic.: s'occuper plus de parler que d'écrire.    - quum proxime res agentur, Plin.-jn.: la prochaine fois qu'on plaidera, à la première audience.    - agere (causam): plaider.    - Agricola juste agebat, Tac.: Agricola prononçait avec équité.    - agere coepit se + inf. Nep: il proposa de...    - agebatur de condicionibus, Liv.: on discutait sur les conditions.    - agere de aliqua re: traiter une affaire.    - agitur ea res in senatu: on traite de cette question au sénat.    - agere cum populo: s’adresser au peuple, porter une question devant le peuple.    - agere cum senatu: porter une question devant le sénat.    - nihil ago tecum, Plaut.: je n'ai rien à démêler avec toi.    - sic agere cum meis soleo, Plin.-jn.: voici ce que je dis aux gens de ma maison.    - hic de quo agebam, Ter.: celui dont je parlais.    - bella, quae agimus, Liv. 10: les guerres que nous racontons.    - quae tecum, Catilina, sic agit: et la voici qui s’adresse directement à toi, Catilina (à propos de la patrie).    - agere cum aliquo ut... Cic.: discuter avec qqn pour que, prier qqn de...    - formule de contrat inter bonos bene agier oportet, Cic. Off. 3: il faut que les choses se passent bien entre honnêtes gens. [st1]14 [-] intenter une accusation, accuser.    - si quid de se agi vellent, Nep.: s'ils voulaient lui faire un procès.    - agere aliquem reum, Liv.: poursuivre qqn en justice.    - agere aliquem adulterii, Quint.: accuser qqn d'adultère. [st1]15 [-] représenter, exprimer, débiter (comme acteur ou comme orateur), remplir le rôle de, se conduire, agir comme; simuler, se donner les airs de, faire le...    - agere fabulam: jouer une pièce.    - agere primas partes: jouer le premier rôle.    - agere bonum virum: jouer le rôle d’honnête homme.    - agit Chaeram, Cic.: il joue le rôle de Chéréas.    - agere cum venustate, Cic.: avoir un débit agréable.    - agere partes misericordiae, Cic.: se conduire en homme compatissant.    - laetum convivam agit, Hor.: il agit en joyeux convive.    - agere unum hominem, Sen.: être toujours le même (ne jouer qu'un personnage).    - egi illos omnes adulescentes, Cic. Fam. 2, 9: j'ai contrefait (mimé) toute cette fameuse jeunesse. [st1]16 [-] au passif: être en question, être en jeu.    - non pecunia agitur, Ter.: ce n'est pas d'argent qu'il s'agit.    - agitur populi Romani gloria: il s’agit de la gloire du peuple romain (la gloire du peuple romain est en jeu).    - is de quo agitur: la personne en question.    - magna hereditas agitur: il est question d'un important héritage.    - mea res agitur: mon intérêt est en question, mon intérêt est en jeu.    - id agitur quis occiderit: la question est de savoir qui a tué.    - id de quo agitur: l'affaire en question.    - aguntur bona multorum, Cic.: il y va de la fortune de beaucoup de gens.    - voir actum; actus
    * * *
    ăgo, ĕre, ēgi, actum, tr.    - voir l'article ago de Gaffiot.    - axim = egerim, Pac. ap. Non. 505, 22; axit = egerit, Paul. Diac. 3, 3; agier = agi,” Cic. Off. 3, 15; agentūm = agentium, Vulc. Gall. Av. Cass. 4, 6).    - cf. gr. ἄγω. [st1]1 [-] chasser devant soi, faire marcher, conduire, pousser, amener (en parlant des êtres animés ou personnifiés).    - jus agendi, Caj.: le droit de passage (avec un troupeau).    - agere captivum prae se, Curt. 7, 6: faire marcher un captif devant soi.    - agere agmen, Virg.: conduire une troupe.    - agere currum: conduire un char.    - agere capellas, Virg.: mener les chèvres au pâturage.    - se agere, Virg. (agi, Liv.): se transporter, aller.    - unde agis (s.-ent. te)? Plaut.: d'où viens-tu?    - quo agis te? Plaut. Am.: où vas-tu?    - ad castra Samnitium perrexit, quo multitudo omnis consternata agebatur, Liv. 10, 29: il marcha vers le camp des Samnites où se dirigeait, épouvantée, toute la foule des soldats.    - agere carmine quercus, Virg.: entraîner les chênes par ses chants.    - fluvius vi agens undas, Curt.: fleuve qui roule ses eaux avec impétuosité.    - praecipites Germani in amnem aguntur, Tac. H. 5: les Germains sont poussés et précipités dans le fleuve. [st1]2 [-] emmener comme capture.    - praedam (praedas) agere, Sall.: se retirer avec du butin (hommes et bétail).    - agere et ferre: emmener et emporter = piller.    - res sociorum ferri agique vidit, Liv.: il vit livrer au pillage les biens des alliés.    - agunt feruntque cuncta, Tac. (fig.): ils mènent tout à leur gré. [st1]3 [-] poursuivre, chasser, mettre en fuite.    - apros agere, Virg. G. 3, 412: poursuivre des sangliers [à la chasse].    - acerba fata Romanos agunt, Hor. Epo. 7,17: des destins cruels poursuivent les Romains.    - agentia verba Lycamben, Hor. Ep. 1, 19, 25: les mots qui harcèlent Lycambe.    - agere hostem ad naves, Just.: poursuivre l'ennemi jusqu'aux vaisseaux.    - agere aliquem de fundo, Cic.: chasser qqn de sa propriété.    - agere in fugam: mettre en fuite.    - lapidibus aliquem agere: chasser qqn à coups de pierres. [st1]4 [-] conduire, gouverner, entraîner, pousser à, contraindre; émouvoir, agiter, inquiéter, solliciter, attirer.    - Tros Tyriusque mihi nullo discrimine agetur, Virg. En. 1: Troyens ou Tyriens, ils seront traités par moi sans distinction.    - se agere = se gerere: se comporter, se conduire.    - tantā mobilitate sese Numidae agunt, Sall. J. 56: tant la conduite des Numides est mobile.    - aliquem transvorsum agere, Sall. J. 6, 3: pousser qqn hors du droit chemin.    - aliquem praecipitem agere, Cic.: entraîner qqn à sa perte.    - agere in furorem, Quint.: rendre furieux.    - agere in bellum, Tac.: pousser à la guerre.    - agere ad omne scelus, Tac.: pousser à tous les crimes.    - me profari agit, Sil.: il me pousse à parler.    - agere in mortem: pousser à se donner la mort.    - deus ultor agebat, Ov. M. 14: un dieu vengeur l'agitait.    - diris agam vos, Hor. Epod. 5: je vous poursuivrai de mes imprécations.    - ubi studio agitur aut irā, Curt.: dès que (la foule) est emportée par l'enthousiasme ou la colère.    - seu te discus agit, Hor.: ou si le disque t'attire. [st1]5 [-] mouvoir (une chose), donner une impulsion, donner une direction, faire avancer, pousser.    - fracturae centum libras agentes, Plin.: des fragments de roche [remuant la balance] = pesant cent livres.    - agere navem, Hor.: diriger un vaisseau.    - in litus naves agere, Liv. 22, 19: tirer les bateaux sur le rivage.    - agere vineas, Caes.: faire avancer les mantelets.    - cuniculum agere ad aerarium? Cic. Off. 3: conduire (faire) une galerie jusqu'au Trésor public.    - agere limitem (au fig.): reculer les limites, gagner du terrain. [st1]6 [-] pousser au-dedans, faire pénétrer, enfoncer.    - agere telum costis, Sil.: enfoncer un trait dans la poitrine.    - agere fulmen, V.-Fl.: lancer la foudre.    - pluma in cutem radices egerat imas, Ov. M. 2: le plumage avait enfoncé dans la peau de profondes racines.    - agere rimas: se fendre, se lézarder, se gercer. [st1]7 [-] pousser au-dehors, faire sortir de soi.    - agere frondem, Plin.: pousser des feuilles.    - scintillas agere, Lucr. 2, 675: lancer des étincelles.    - agere spumas, Cic.: écumer.    - agere contagia, Virg.: répandre la contagion.    - animam agere, Cic.: rendre l’âme, expirer.    - sudor agitur, Sil.: la sueur s'échappe des pores. [st1]8 [-] passer le temps, être, vivre, séjourner, habiter.    - agere (vitam): passer sa vie, vivre.    - decimum annum agere: être dans sa dixième année, être âgé de neuf ans.    - agere pacem: vivre en paix, être en paix.    - alter agebatur mensis, Ov.: le second mois s'écoulait.    - securum agere aevum, Hor.: mener une vie tranquille.    - agere hiberna, Liv.: être en quartier d'hiver.    - annum ago octogesimum, Cic.: je suis dans ma quatre-vingtième année.    - Marius apud primos agebat, Sall.: Marius était à l'avant-garde.    - in spe agere, Tac.: espérer.    - in omni Africa, quae procul a mari agebat, Sall. J. 89: dans toute l'Afrique, qui était éloignée de la mer.    - agere dies festos, Cic. Verr. 2.4.48: célébrer des jours de fête. [st1]9 [-] faire, agir, être actif, travailler, être efficace.    - agere rem negligenter, Ter.: mener une affaire avec négligence.    - quid agis? = que fais-tu? ou comment vas-tu?    - hoc age, Plaut.: fais attention.    - quid agam? = que dois-je faire? que faire?    - aliud agere: penser à autre chose, être indifférent, être distrait.    - nihil agere: ne rien faire, n’aboutir à rien.    - nihil agis, dolor! quamvis sis molestus, numquam te esse confitebor malum, Cic. Tusc. 2, 25, 61: tu perds ton temps, ô douleur! Si importune que tu sois, jamais je ne reconnaîtrai que tu es un mal.    - electum agere: faire son choix, choisir.    - virtus aliquid agit, Sen.: la vertu est active.    - id agimus ut + subj.: nous travaillons à ceci que, notre but (notre objectif) est de.    - nihil agetur, Dig.: il n'y aura rien de fait, l'acte sera nul.    - gratias agere: remercier.    - laudes agere: glorifier.    - forum agere: rendre la justice.    - e re sua agere: agir selon son propre intérêt.    - rem agere cum aliquo: régler une affaire avec qqn. [st1]10 [-] agir de telle ou telle façon, traiter qqn bien ou mal.    - agere bene aliquo: se comporter bien à l’égard de qqn.    - male agere, Cic.: se conduire mal.    - praeclare agere cum aliquo: bien agir à l'égard de qqn.    - non pessime cum iis agitur, Cic. (impers.): ils ne sont pas à plaindre.    - bene agi potuisse cum rebus humanis, si... Suet.:... que le monde aurait pu être heureux si...    - agere pro victoribus: se comporter en vainqueurs.    - sic par est agere cum civibus, Cic. Off. 2, 83: voilà comment il convient d’agir à l’égard de ses concitoyens.    - au pass. impers. secum male actum putat, Cic. Verr. 3, 119: il pense qu’on s’est mal comporté à son égard.    - cum illo quis neget actum esse praeclare? Cic. Lael. 11: qui pourrait dire que la destinée n’a pas été belle pour lui?    - optime actum cum eo videlur esse, qui... Cic. Fam. 5, 18, 1: il semble avoir un sort heureux celui qui...    - agite ut voltis, Cic. de Or. 2,367: agissez à votre guise.    - perge ut agis, Cic. Fam. 10, 12, 5: continue d’agir comme tu fais.    - bene agis, cum... jussisti, Liv. 8, 33, 10: tu as raison d’avoir ordonné.    - agere lege: agir conformément à la loi (c.-à-d. frapper de la hache).    - lictor, in eum primum lege age, Liv. 26, 6, 3: licteur, commence par lui l’application de la loi.    - cf. Liv. 26, 15, 9 ; Sen. Contr. 10, 3, 6. [st1]11 [-] administrer, gouverner, gérer, remplir une charge, s'occuper de, procéder à.    - agere bellum, Caes.: conduire la guerre, avoir la conduite de la guerre.    - agere regnum: régner.    - agere triumphum, Cic. Fam. 3, 10: triompher.    - agere mensuram, Plin. 15, 3, 4, § 14: mesurer.    - agere stationem, Liv. 35, 29: monter la garde.    - libera arbitria agere, Liv. 24, 45: [faire des décisions libres] = décider arbitrairement.    - agere consulatum, Quint. 12, 1, 16: être consul, exercer la fonction de consul, exercer le consulat.    - vigilias agere, Cic. Verr. 4.43.93: faire sentinelle.    - censum agere, Liv. 3.22: faire le recensement.    - agere senatum, Suet. Caes. 88: assembler le sénat.    - fiscum agere, Suet.: lever l'impôt. [st1]12 [-] rouler dans son esprit, songer à.    - nescio quid mens mea agat, Ov. H. 12, 212: je ne sais ce qui se passe dans mon esprit.    - agere cogitationem parricidalem, Quint.: nourrir la pensée d'un parricide.    - agere de intranda Britannia, Tac. Agr. 13: méditer une descente en Bretagne. [st1]13 [-] parler en public, prononcer un discours, haranguer, plaider; discuter, conférer, traiter; qqf. rendre un arrêt.    - in agendo plus quam in scribendo operam ponere, Cic.: s'occuper plus de parler que d'écrire.    - quum proxime res agentur, Plin.-jn.: la prochaine fois qu'on plaidera, à la première audience.    - agere (causam): plaider.    - Agricola juste agebat, Tac.: Agricola prononçait avec équité.    - agere coepit se + inf. Nep: il proposa de...    - agebatur de condicionibus, Liv.: on discutait sur les conditions.    - agere de aliqua re: traiter une affaire.    - agitur ea res in senatu: on traite de cette question au sénat.    - agere cum populo: s’adresser au peuple, porter une question devant le peuple.    - agere cum senatu: porter une question devant le sénat.    - nihil ago tecum, Plaut.: je n'ai rien à démêler avec toi.    - sic agere cum meis soleo, Plin.-jn.: voici ce que je dis aux gens de ma maison.    - hic de quo agebam, Ter.: celui dont je parlais.    - bella, quae agimus, Liv. 10: les guerres que nous racontons.    - quae tecum, Catilina, sic agit: et la voici qui s’adresse directement à toi, Catilina (à propos de la patrie).    - agere cum aliquo ut... Cic.: discuter avec qqn pour que, prier qqn de...    - formule de contrat inter bonos bene agier oportet, Cic. Off. 3: il faut que les choses se passent bien entre honnêtes gens. [st1]14 [-] intenter une accusation, accuser.    - si quid de se agi vellent, Nep.: s'ils voulaient lui faire un procès.    - agere aliquem reum, Liv.: poursuivre qqn en justice.    - agere aliquem adulterii, Quint.: accuser qqn d'adultère. [st1]15 [-] représenter, exprimer, débiter (comme acteur ou comme orateur), remplir le rôle de, se conduire, agir comme; simuler, se donner les airs de, faire le...    - agere fabulam: jouer une pièce.    - agere primas partes: jouer le premier rôle.    - agere bonum virum: jouer le rôle d’honnête homme.    - agit Chaeram, Cic.: il joue le rôle de Chéréas.    - agere cum venustate, Cic.: avoir un débit agréable.    - agere partes misericordiae, Cic.: se conduire en homme compatissant.    - laetum convivam agit, Hor.: il agit en joyeux convive.    - agere unum hominem, Sen.: être toujours le même (ne jouer qu'un personnage).    - egi illos omnes adulescentes, Cic. Fam. 2, 9: j'ai contrefait (mimé) toute cette fameuse jeunesse. [st1]16 [-] au passif: être en question, être en jeu.    - non pecunia agitur, Ter.: ce n'est pas d'argent qu'il s'agit.    - agitur populi Romani gloria: il s’agit de la gloire du peuple romain (la gloire du peuple romain est en jeu).    - is de quo agitur: la personne en question.    - magna hereditas agitur: il est question d'un important héritage.    - mea res agitur: mon intérêt est en question, mon intérêt est en jeu.    - id agitur quis occiderit: la question est de savoir qui a tué.    - id de quo agitur: l'affaire en question.    - aguntur bona multorum, Cic.: il y va de la fortune de beaucoup de gens.    - voir actum; actus
    * * *
        Ago, Agis, priore corr. egi, actum, agere. Besongner, Faire quelque chose.
    \
        Hoc age. Terent. Sois du tout attentif à cela, Laisse toutes choses pour entendre à cela, Pren y garde.
    \
        Id agunt, vt viri boni esse videantur. Cic. Ils taschent et mettent peine à estre estimez gents de bien.
    \
        Cum seruo Habiti furti egit. Cic. Il a accusé de larcin le serf d'Habitus.
    \
        Agere iniuriarum cum aliquo. Sub. crimine. Cic. Intenter action en cas d'injures alencontre de quelcun, Agir contre quelcun, etc.
    \
        Agere vineas et turres. Caesar. Poulser devant soy, Approcher, ou mettre pres.
    \
        Hoccine agis, an non? Terent. Entens tu à ce que je te dis, ou non?
    \
        Membris agit atra venena. Virgil. Chasse dehors.
    \
        Agere caudam. Colum. Remuer la queue.
    \
        Est ne ipsus de quo agebam? Terent. N'est ce pas celuy de qui je parloye?
    \
        Agere. Virgil. Gouverner.
    \
        Agere. Virgil. Vexer, Inquieter, Tormenter.
    \
        Agere. Virg. Poursuyvre aucun, Presser, Chasser de pres.
    \
        Agere. Tacit. Vivre.
    \
        Agere inter homines desiit. Tacit. Il est mort.
    \
        Vt ferri agique res suas viderunt. Liuius. Quand ils veirent qu'on ravissoit et qu'on emmenoit tout leur bien.
    \
        Agere aliquem ad aliquid. Plin. Induire, Inciter.
    \
        Agere ad populum. Cic. Traicter et adviser avec le peuple de quelque affaire publique.
    \
        Agere omnia ad praescriptum. Caesar. Faire tout par, ou selon l'ordonnance d'autruy.
    \
        AEtatem agere Athenis. Cicero. Vivre en Athenes, Passer ses jours, Finer ses jours, User sa vie en Athenes.
    \
        Hic fere aetatem egit in literis. Cicero. Il a estudié presque toute sa vie, Consumé sa vie à l'estude.
    \
        AEuum cum diis in caelo. Cic. Vivre eternellement.
    \
        AEuum per crimina. Ouid. Vivre en toutes meschancetez.
    \
        Aliquem. Cic. Contrefaire aucun.
    \
        Aliud agere. Cic. Ne point penser ou entendre à ce qu'on dict, Penser ailleurs, Faire des chasteauls en Espaigne.
    \
        Aliud nunc agit. Cic. Il ne s'en soulcie pas à ceste heure. Bud.
    \
        Ambages. Plaut. User d'ambages, Parler ambiguement.
    \
        Ambigue. Corn. Tacit. Tourner autour du pot, Aller en ambageoye.
    \
        Amicum. Plin. Se monstrer vray ami, Faire office d'ami, Faire en bon ami.
    \
        Animam. Ci. Se mourir, Estre à l'article de la mort, Tirer à la fin, Rendre l'esprit.
    \
        Animum. Horat. Tourner, Induire.
    \
        Animo magno et forti rem aliquam agere. Cic. Faire quelque chose hardiement et sans crainte.
    \
        Annum secundum agere, etc. Varro. Estre au deuxiesme an de son aage.
    \
        Anni nonaginta aguntur a Virgilii vatis obitu. Plin. Il y a quatre vingts dix ans que Virgile est mort.
    \
        Apologum. Plaut. Conter une fable.
    \
        Apud aliquos. Cic. Faire une harangue à aucuns.
    \
        Arbitrium alicuius rei. Liu. Faire le maistre de quelque chose, En disposer et ordonner à son plaisir.
    \
        Astute. Matius. Cic. User de finesse, ou astuce, Faire ou dire quelque chose par faintise.
    \
        Agere bellum: vt, Bella agenda non puero. Ouid. Faire la guerre.
    \
        Bene mecum agitur. Cicero. Je suis bien, Mon cas va bien, Mon cas se porte bien, Je me tiens bien pour content, Je suis bien heureux, etc.
    \
        Bene cum rebus humanis ageretur. Sueton. Ce seroit un grand bien pour les hommes.
    \
        Bene egissent Athenienses cum Milciade, etc. Valer. Max. Les Atheniens se feussent bien portez envers luy, Ils luy eussent faict grand plaisir, Ils eussent beaucoup faict pour luy, si, etc.
    \
        Blanditiis agitur nihil. Ouid. On ne gaigne rien à flatter.
    \
        Agere canticum. Liu. Danser.
    \
        Captiuos sub curribus. Mart. Mener les prisonniers en triomphe.
    \
        Causam, vel causas. Plin. Advocasser, Plaider une cause.
    \
        Censuram. Senec. Estre rigoreux.
    \
        Censura agitur. Ouid. Agere circum. Virg. Faire tournoyer.
    \
        Ciuem mirificum. Caelius Cic. Se monstrer bon et vray citoyen.
    \
        Coliculum. Columel. Jecter, ou produire une petite tige.
    \
        Communiter aliquid. Cic. Traicter de quelque chose ensemble.
    \
        Consilia. Liu. Tenir conseil, Consulter ensemble.
    \
        Consulem. Plin. iunior. Faire office de Consul.
    \
        Contagia late. Ouid. Jecter bien loing et espardre sa contagion et infection.
    \
        Contentione magna. Liu. Tascher fort et prendre grand peine à faire quelque chose.
    \
        Conuentus. Caesar. Terent. Tenir les estats d'un pais, Tenir les grands jours ou l'eschiquier.
    \
        Agere cum alio re aliqua: vt, Plebeio sermone agere cum aliquo. Ci. User de language commun et vulgaire en parlant à luy.
    \
        Agere cum aliquo. Caes. Traicter de quelque chose avec aucun, Luy tenir propos de quelque chose.
    \
        Egit nobiscum, vt, si nobis videretur, adiremus ad eorum senatum. Ci. Il nous teint propos d'aller si bon nous sembloit, etc.
    \
        Agere cum aliquo. Cice. Soliciter un homme à faire quelque chose, et l'en requerir.
    \
        Quid cum illis agas, qui neque ius, etc. Terent. Que ferois tu avec ces gents là qui, etc.
    \
        Nihil ago tecum. Plau. Je n'ay que faire ne que soulder avec toy.
    \
        Accurate agere cum aliquo, vt. Ci. Le solliciter fort et soigneusement que, etc.
    \
        Familiariter agere cum aliquo. Cic. Dire, ou Parler familierement et priveement à aucun.
    \
        Gladiis. Cic. User de glaives envers aucuns.
    \
        Hortatione. Cic. User d'exhortation.
    \
        Iracunde. Cic. En se courrouceant.
    \
        Leniter. Cic. Doulcement, Gratieusement.
    \
        Praeceptis. Cic. User de commandements, Commander à aucun.
    \
        Precibus. Cic. User de prieres, Prier aucun.
    \
        Prisce. Cic. Le traicter à la mode ou maniere ancienne, à l'antique.
    \
        Remisse. Cic. Non asprement.
    \
        Seuere. Cic. User de severité envers aucun.
    \
        Simpliciter. Cic. Simplement et rondement.
    \
        Tabellis obsignatis. Cic. Le convaincre par ses lettres mesmes.
    \
        Vehementer. Cic. Asprement.
    \
        Vrbane. Cic. Civilement.
    \
        Agere cum Patribus. Cic. Traicter de quelque chose avec les senateurs.
    \
        Agere cum populo. Cic. Quand un magistrat assembloit le peuple, et traictoit avec euls de quelque affaire publique.
    \
        Agere cuniculos ad aerarium. Cic. Faire une mine, Miner.
    \
        Curam. Liu. Se soulcier de quelque chose.
    \
        Euphrates cursum ad occasum solis agit. Pli. Flue, coule, fait son cours vers Occident.
    \
        Custodiam vrbis. Liu. Garder la ville, Faire le guet sur la ville.
    \
        De caeteris rebus quicquid erit actum, scribam ad te. Cic. Tout ce qui aura esté faict et traicté des autres choses.
    \
        Agere de pace. Liu. Traicter de la paix.
    \
        Agere de re aliqua ad fidem. Liu. Parler de quelque chose en sorte qu'on soit creu.
    \
        De cosilio publico aliquid agere. Cic. Faire quelque chose par conseil et advis commun.
    \
        Agere aliquid de loco superiore. Cic. Estant hault assis en siege judicial, Tenant le siege.
    \
        Agitur de capite, aut fama. Ci. Il est question de la vie, La vie y pend.
    \
        Delectum. Plin. Faire eslite, Discerner.
    \
        Agi desiderio alicuius rei. Liu. Avoir grand desir de quelque chose, La desirer et regretter fort.
    \
        Diem vitae extremum agere. Cic. Estre à son dernier jour, Se mourir.
    \
        Diem festum. Cic. Faire feste, Celebrer, ou solennizer la feste.
    \
        Diem vnum bene agere ex philosophiae praeceptis. Cice. Vivre un jour selon, etc.
    \
        Diris agere aliquem. Horat. Mauldire quelcun, et prier ou souhaiter que mal luy advienne.
    \
        Agentur a nobis omnia diligenter. Cic. Nous ferons toute diligence de cela.
    \
        Agere equum in viam. Liu. Picquer son cheval, et s'en aller.
    \
        Error agit aliquem. Ouid. Erreur le meine.
    \
        Agere ex aequo. Tacit. Avoir pareille authorité et preeminence.
    \
        Res agitur ex animo. Author ad Heren. A bon escient, et sans faintise.
    \
        Ex diuerso agere. Quintil. Advocasser pour partie adverse.
    \
        Ex fide bona agere. Cic. Intenter une action de bonne foy, Y aller à la bonne foy.
    \
        Agere ex insidiis. Cic. Aller, ou proceder par trahison.
    \
        Ex sponso siue ex sponsu agere. Quod recentiores dixerunt, Agere ex stipulatu. Cic. Convenir sa partie pour raison d'une stipulation.
    \
        Ex syngrapha cum aliquo agere. Cicer. Faire poursuyte d'une debte ou promesse dont il appert par cedule du defendeur.
    \
        Exemplis. Plin. Amener, ou alleguer exemples.
    \
        Experimenta. Plin. Experimenter.
    \
        Agere fabulam, comoediam, tragoediam. Cic. Jouer une farce.
    \
        Fama agit aliquem. Horat. Le bruit le fait estre congneu du monde.
    \
        Folia agere dicitur arbor. Col. Jecter, ou produire ses fueilles.
    \
        Fortuna nostra agitur per aduersas procellas. Ouid. Est agitee.
    \
        Agere forum. Cic. Exercer judicature, Tenir les plaids.
    \
        Frigora agunt venti. Virg. Les vents ameinent la froidure.
    \
        Agere frondem dicitur arbor. Plin. Jecter et produire ses branches et fueilles.
    \
        Agere fugam. Liu. S'enfuir.
    \
        Fundamenta. Cicero. Mettre et jecter ou faire les fondements, Fonder.
    \
        Genialiter agere festum. Ouid. Faire grand chere à la feste.
    \
        Gemmas agere dicitur vitis, aut arbor. Columel. Bourgeonner.
    \
        Agere gestum in scena. Cic. Faire les gestes et mines.
    \
        Grauiter agere aliquid. Horat. Diligemment et habillement.
    \
        Gradus agere praecipites. Valer. Flac. Cheminer fort vistement.
    \
        Gradus agere tacitos. Idem. Marcher, ou cheminer sans dire mot.
    \
        Agere grates, poeticum magis, quam oratorium. Plau. Ci. Liu. Remercier, Rendre graces.
    \
        Gratias. Cic. Remercier, Regracier.
    \
        Gratias alicui apud alium. Cicero, Mirificas apud me tibi gratias egit, prorsus incredibiles. Il t'a grandement remercié, ou regracie en parlant à moy.
    \
        In aliqua re gratias agere. Cic. Remercier de quelque chose.
    \
        In singulas res agere gratias. Cic. A chascun poinct.
    \
        Dicimus Agere maximas gratias, meritas, incredibiles, singulares, singularibus verbis, et amplissimis. Ex Terentio et Cicerone. Remercier grandement, Regracier haultement.
    \
        Age hoc. Plaut. Entens ici.
    \
        Hoc age. Terent. Bien doncques, fay le.
    \
        Hoc age. Passe oultre. Bud. ex Gellio.
    \
        Hoc agite amabo. Terent. Entendez ici je vous prie.
    \
        Agere hyemem sub tectis. Liu. Passer son yver à couvert.
    \
        Agere ictum. Liu. Donner un coup, Poulser le coup.
    \
        Id agere, vt hoc fiat. Cic. Mettre peine que cela se face.
    \
        Non id agebam. Plin. Je n'y pensoye pas. B.
    \
        Imperium agere. Plin. Conuicto male acti imperii rei militaris. Convaincu d'avoir mal gouverné et administré l'office de capitaine et chef de guerre.
    \
        Agere in, pro esse. Virg. Plin. Dies in terra agit, noctes in aqua. De jour il est en terre, de nuict en l'eaue.
    \
        Agere animum in admirationem. Pli. Faire esmerveiller, Ravir en admiration.
    \
        In arma. Liu. Inciter à faire la guerre.
    \
        Agere in crucem. Cic. Crucifier.
    \
        In exilium. Plin. Bannir, Envoyer en exil.
    \
        In fraudem. Virg. Mettre en danger.
    \
        In fugam. Liu. Chasser, Faire fuir, Donner la chasse, Mettre en fuite.
    \
        Redit agricolis labor actus in orbem. Virgil. Les laboureurs sont touts les ans à recommencer leur labeur.
    \
        In bona spe. Tacit. Avoir bonne esperance, Estre en bonne esperance.
    \
        Incuriosius. Tacit. Ne penser point à soy, N'estre point sur ses gardes.
    \
        Inquisitio agitur. Plin. On fait enqueste.
    \
        Iter agere. Ouid. Aller.
    \
        Iudicium agitur. Plin. Quand le juge congnoist d'une matiere.
    \
        Iure summo agere. Cic. Traicter un homme en toute rigueur, Luy faire au pis qu'on peult.
    \
        Agere laudes et grates diis. Liu. Louer et remercier Dieu.
    \
        Legationem apud aliquem. Asconius. Estre ambassadeur envers aucun.
    \
        Agere dicuntur legati suppliciter. Liu. Quand les ambassadeurs font leur harangue en suppliant.
    \
        Lege agere. Cic. Poursuyvre selon la loy.
    \
        Leniter. Cic. Doulcement.
    \
        Lente agere. Liu. Laschement.
    \
        Luxuriam agere. Horat. Reprendre et blasmer prodigalité.
    \
        Agere mandata. Cic. Faire ce qu'on nous a commande, Mettre en execution ce, etc.
    \
        Agit mecum fortuna secundis rebus. Lucan. Fortune me favorise, me dit, me rit.
    \
        Agitur mensis septimus, aut annus. Terent. C'est ici, ou Voici la septieme annee.
    \
        Mensuram alicuius rei agere. Plin. Reduire à mesure.
    \
        Foras agendus est metus mortis. Lucret. Il fault chasser dehors la crainte de mourir, Il ne fault point craindre la mort.
    \
        Agere pingui Minerua. Cic. Parler grossement et lourdement.
    \
        Morem. Sallust. Avoir et entretenir une coustume.
    \
        Modice agere quippiam. Cic. Tempereement, Modereement.
    \
        Multum agit sexus, aetas, conditio. Quintil. Y sert de beaucoup, y fait beaucoup.
    \
        Non multum egerit. Curius ad Ciceronem. Il ne profictera pas beaucoup.
    \
        Agere ne. Liu. Omnia, ne id fieret, agentibus. Cerchants touts les moyents que cela ne se feist.
    \
        Agere negotium suum. Cic. Se mesler de ses affaires.
    \
        Nihil agere. Cic. Ne faire chose qui vaille, Perdre sa peine, Perdre temps.
    \
        Neque nostrae disputationes quicquam aliud agunt, nisi vt, etc. Nos disputations ne tendent à autre chose, sinon que, etc.
    \
        Noctem inter gaudia agere. Virg. Passer la nuict en joyeusetez.
    \
        Nugas agere. Plaut. Baver.
    \
        Orationem. Cic. Prononcer une oraison, ou faire une harangue.
    \
        Oscitanter. Cic. Negligemment.
    \
        Otia. Virgil. Estre oiseulx.
    \
        Pacem. Sallust. faire la paix. Estre en repos. apud Sillium.
    \
        Partes aliquas, siue aliquem. Cic. Jouer le personnage d'aucun, ou son roulet.
    \
        Primas partes. Terent. Estre le principal personnage d'une farce.
    \
        Partes alicuius vicissim. Terent. Faire l'office de quelcun, ainsi qu'il a faict le nostre, Faire pour aucun comme il a faict pour nous.
    \
        Primas partes in re aliqua. Cic. Estre le principal et plus excellent que les autres.
    \
        Agi dicuntur pecora. Virg. Quand on les meine.
    \
        Agere animalia potum. Varro. Mener ou chasser les bestes à l'abbrevoir, Les mener boire.
    \
        Agere prae se armenta. Liu. Toucher devant soy et mener.
    \
        Agere aliquid per alium. Cic. Faire par un autre.
    \
        Agi per saxa latratibus canum. Ouid. Estre chassé parmi les pierres et rochiers.
    \
        Agere plebem. Liu. Mener le peuple à sa fantasie, ou Troubler et mutiner.
    \
        Poenas alicuius sceleris ab aliquo agere. Liu. Punir aucun pour quelque cas.
    \
        Poenitentiam agere. Plin. iunior. Se repentir, Avoir regret d'avoir faict quelque chose.
    \
        Prae se agere aliquem. Statius. Chasser devant soy.
    \
        Praecipitem ex alto. Caesar. Jecter du hault en bas.
    \
        Praecipitem de fundo. Cic. Jecter violentement hors de sa terre.
    \
        Praecipitem, per metaphoram. Cic. Ruiner.
    \
        Praecipitem eum agunt poenae ciuium. Ci. Les meurtres qu'il a commis luy tormentent l'esprit et la conscience tellement qu'il en est comme furieux et troublé de l'entendement.
    \
        Praedam. Liu. Emmener la proye ou le butin.
    \
        Quercus agere carmine. Virg. Esmouvoir.
    \
        Quid ages? Terent. Non interrogantis, sed metuentis hoc dictum est. Que penses tu faire? Qu'est ce que tu feras?
    \
        Vide quid agas. Ter. Que veuls tu faire? Regarde que tu feras.
    \
        Agamus quod agitur. Cic. Parlons de la matiere subjecte.
    \
        Agere radices deorsum. Colu. Jecter ses racines avant en terre.
    \
        Radices agit vera gloria, per metaphoram. Cic. Prend racines, Est de longue duree.
    \
        Agere remissius cum subjectis. Colum. Ne traicter point rudement ses subjects.
    \
        Alias res agere. Terent. Penser à autre chose, N'entendre point à ce qu'on dict, Penser ailleurs.
    \
        Res alicuius agere. Cic. Faire les affaires d'aucun.
    \
        Retro aliquid agere. Plin. Compter à reculons, ou à rebours.
    \
        Agere reum. Plin. Accuser, mettre sus un crime à quelcun, et le poursuyvre judiciairement.
    \
        Agere rimas. Cic. Se fendre, Se crevasser.
    \
        Scintillas agere. Lucret. Jecter des estincelles, Estinceler.
    \
        Agere se. Cheminer. vt, Quo hinc te agis? Ter. Où vas tu d'ici?
    \
        Agere se pro equite Rom. Suet. Se dire et maintenir estre, etc.
    \
        Agit se pro nobili. Il se dit noble. B.
    \
        Agere secretum. Sueton. Estre tout seul.
    \
        Agere aliquid secum. Cic. Faire quelque chose tout seul.
    \
        Agitur Senarus. Sueton. Le senat est assemblé.
    \
        Agere honoratam senectutem. Li. Passer sa vieillesse honorablement.
    \
        Silentium. Ouid. Se taire, Ne sonner mot.
    \
        Spumas. Cic. Jecter escumes, ou Escumer par la bouche.
    \
        Stationem. Tacit. Faire le guet en la guerre, ou autour de la personne du prince.
    \
        Triumphum. Cic. Triompher.
    \
        Triumphum ex aliquo populo agere. Liu. Triompher apres avoir eu victoire de quelque peuple.
    \
        Ventis agi. Ouid. Estre mené ou poulsé des vents.
    \
        Ver agit orbis. Virg. Il est le prin temps.
    \
        Agere versum. Cic. Prononcer un vers avec le geste requis.
    \
        Vi agere. Liu. User de force, Aller par force.
    \
        Vigilias noctu ad aedes sacras. Cic. Faire le guet de nuict.
    \
        Agere vitam ruri. Liu. Vivre és champs.
    \
        Lachrymis agendum est. Sen. Il fault user de larmes, Il fault plourer.
    \
        Agitur gloria pop. Romani. Cic. Il est question de la gloire et honneur des Romains.
    \
        Agitur magnum ipsius periculum. Plancus Ciceroni. Il est en grand danger.
    \
        Aguntur res Attici. Cic. Il est question des affaires d'Atticus.

    Dictionarium latinogallicum > ago

  • 10 home

    home [həʊm]
    maison ⇒ 1 (a) chez-soi ⇒ 1 (a) foyer ⇒ 1 (b) patrie ⇒ 1 (c) habitat ⇒ 1 (d) arrivée ⇒ 1 (f) début ⇒ 1 (g) chez soi ⇒ 2 (a) au pays natal ⇒ 2 (b) à fond ⇒ 2 (c) familial ⇒ 3 (a) à/pour la maison ⇒ 3 (b) national ⇒ 3 (c), 3 (d)
    1 noun
    (a) (one's house) maison f; (more subjectively) chez-soi m inv;
    ∎ I've come straight from home je viens (directement) de chez moi;
    ∎ a home from home un second chez-soi;
    ∎ I left home at sixteen j'ai quitté la maison à seize ans;
    ∎ her home is not far from mine sa maison n'est pas loin de chez moi;
    ∎ he insulted me in my own home! il m'a insulté sous mon propre toit!;
    ∎ to have a home of one's own avoir un foyer ou un chez-soi;
    ∎ how long has he been missing from home? depuis combien de temps a-t-il disparu de la maison?;
    ∎ to be away from home être parti ou absent ou en voyage;
    ∎ he was found far away from home on l'a trouvé loin de chez lui;
    ∎ his home is in Nice il habite Nice;
    ∎ Glasgow is her second home Glasgow est sa deuxième patrie;
    ∎ New York will always be home for me! c'est toujours à New York que je me sentirai chez moi!;
    ∎ when did she make her home in Hollywood? quand s'est-elle installée à Hollywood?;
    ∎ emigrants came to make their homes in Canada des émigrés sont venus s'installer au Canada;
    ∎ to give sb a home recueillir qn chez soi;
    ∎ they sell lovely things for the home ils vendent toutes sortes de très jolis accessoires pour la maison;
    ∎ they have a lovely home! c'est très agréable chez eux!;
    ∎ at home chez soi, à la maison;
    ∎ to stay at home rester à la maison;
    ∎ come and see me at home passez me voir à la maison;
    ∎ formal Mrs Carr is not at home on Mondays Mme Carr ne reçoit pas le lundi;
    ∎ there was nobody at home il n'y avait personne à la maison;
    ∎ make yourself at home faites comme chez vous;
    ∎ he made himself at home in the chair il s'est mis à l'aise dans le fauteuil;
    ∎ I don't feel at home here je me sens dépaysé ici, je ne me sens pas chez moi ici;
    ∎ she feels at home everywhere! elle est à l'aise partout!;
    ∎ to be or to feel at home with sth se sentir à l'aise avec qch;
    ∎ he doesn't yet feel at home with the machine il n'est pas encore à l'aise avec la machine;
    ∎ I work out of or at home je travaille à domicile ou chez moi;
    ∎ familiar what's that when it's at home? qu'est-ce que c'est que ça?;
    ∎ ironic don't you have a home to go to? tu as l'intention de passer la nuit ici?;
    ∎ proverb there's no place like home = on n'est vraiment bien que chez soi;
    ∎ proverb home is where the heart is = où le cœur aime, là est le foyer;
    ∎ home sweet home foyer, doux foyer
    (b) (family unit) foyer m; Administration habitation f, logement m;
    ∎ the father left home le père a abandonné le foyer;
    ∎ to start or to set up a home fonder un foyer;
    ∎ how are things at home? comment ça va chez toi?;
    ∎ are you having problems at home? est-ce que tu as des problèmes chez toi?;
    ∎ a happy home une famille heureuse;
    ∎ he comes from a good home il vient d'une famille comme il faut;
    (c) (native land) patrie f, pays m natal;
    ∎ it's the same at home c'est la même chose chez nous ou dans notre pays;
    ∎ at home and abroad dans notre pays et à l'étranger;
    ∎ figurative this discussion is getting a bit close to home! on aborde un sujet dangereux!;
    ∎ let's look at a situation closer to or nearer home examinons une situation qui nous concerne plus directement;
    ∎ Kentucky, the home of bourbon Kentucky, le pays du bourbon;
    ∎ the home of jazz le berceau du jazz
    (d) Botany & Zoology habitat m
    (e) (mental hospital) maison f de repos; (old people's home) maison f de retraite; (children's home) foyer m pour enfants
    (f) Sport (finishing line) arrivée f; (on board game) case f départ; (goal) but m;
    ∎ they play better at home ils jouent mieux sur leur terrain;
    ∎ Arsenal are playing at home on Saturday Arsenal joue à domicile samedi;
    ∎ to be at home to recevoir;
    ∎ the Rams meet the Braves at home les Rams jouent à domicile contre les Braves
    (a) (to or at one's house) chez soi, à la maison;
    ∎ to go home rentrer (chez soi ou à la maison);
    ∎ what time did you get home? à quelle heure est-ce que tu es rentré?;
    ∎ I'd better be getting home je crois qu'il est temps que je rentre chez moi;
    ∎ it's on my way home c'est sur mon chemin;
    ∎ she'll be home tonight elle sera à la maison ce soir;
    ∎ American to be home alone être tout seul à la maison;
    ∎ to see sb home raccompagner qn jusque chez lui/elle;
    ∎ to take sb home ramener qn chez lui/elle;
    ∎ Fido, home! Fido, rentre ou à la maison!;
    ∎ familiar it's nothing to write home about ça ne casse rien;
    ∎ familiar British home and dry, American home free sauvé
    (b) (from abroad) au pays natal, au pays;
    ∎ when did you get or come home? quand es-tu rentré?;
    ∎ to send sb home rapatrier qn;
    ∎ the grandparents want to go or to return home les grands-parents veulent rentrer dans leur pays
    (c) (all the way) à fond;
    ∎ to drive a nail home enfoncer un clou jusqu'au bout;
    ∎ the remark really went home le commentaire a fait mouche;
    ∎ to push home one's advantage profiter au maximum d'un avantage;
    ∎ it will come home to him some day il s'en rendra compte un jour;
    ∎ to bring sth home to sb faire comprendre ou voir qch à qn
    (a) (concerning family, household → life) de famille, familial; (→ for family consumption) familial, à usage familial
    (b) (to, for, at one's house) à ou pour la maison
    (c) (national → gen) national, du pays; (→ market, policy, sales) intérieur;
    ∎ to be on home ground (near home) être en pays de connaissance; figurative (familiar subject) être en terrain connu
    (d) Sport (team → national) national; (→ local) local;
    our home ground notre terrain;
    ∎ when they play at their home ground quand ils jouent sur leur terrain, quand ils reçoivent
    (person, animal) revenir ou rentrer chez soi; (pigeon) revenir au colombier
    ►► home address (on form) domicile m (permanent); (not business address) adresse f personnelle;
    Computing home automation domotique f;
    home baking Cookery (action) pâtisserie f; (cakes, biscuits) gâteaux mpl;
    Banking home banking banque f à domicile;
    Obstetrics home birth accouchement m à la maison;
    home brew (beer) bière f faite maison;
    home brewing (of beer) fabrication f de bière chez soi; American (illegal distilling) = distillation clandestine d'alcool chez soi;
    home cleaning products produits mpl ménagers;
    British home comforts confort m du foyer;
    Computing home computer ordinateur m familial;
    Computing home computing informatique f à domicile;
    home cooking cuisine f familiale;
    the Home Counties = l'ensemble des comtés limitrophes de Londres, à la population aisée et conservatrice;
    home country pays m natal;
    ∎ the home country le pays;
    home decorating décoration f intérieure;
    home delivery livraison f à domicile;
    home ec (UNCOUNT) économie f domestique;
    home economist spécialiste mf d'économie domestique;
    American Finance home equity loan prêt m sur valeur nette de la propriété;
    American Cookery home fries pommes de terre fpl sautées non pelées;
    home front (during war) arrière m;
    ∎ on the home front à l'arrière;
    ∎ what's the news on the home front? (in the home country) quelles sont les nouvelles du pays?;
    ∎ how are things on the home front? (at home) comment ça va à la maison?;
    home game match m à domicile;
    British History the Home Guard = section de volontaires de l'armée britannique restée sur le territoire pour le défendre en cas d'invasion;
    British home help aide f ménagère;
    home improvements travaux mpl de rénovation;
    Finance home improvement loan prêt m pour travaux de rénovation;
    home journey voyage m de retour;
    Computing home key touche f début;
    British Military home leave congé m au foyer;
    home life vie f de famille;
    Finance home loan prêt m immobilier, prêt m d'épargne-logement;
    home movie film m d'amateur;
    home news nouvelles fpl nationales;
    Politics the Home Office = le ministère britannique de l'Intérieur;
    American Commerce home office (of company) siège m social;
    home owner propriétaire mf;
    home ownership = fait d'être propriétaire de son logement;
    ∎ home ownership is increasing le nombre des personnes propriétaires de leur logement augmente;
    Computing home page (initial page) page f d'accueil; (start page in browser) page f d'accueil; (personal page) page f personnelle;
    Marketing home party selling vente f domiciliaire;
    home plate Sport (in baseball) bâton m, = plaque qui marque le début et la fin du parcours que doit effectuer le batteur pour marquer un point;
    Nautical home port port m d'attache;
    Economics home products produits mpl nationaux ou domestiques;
    home remedy remède m de bonne femme;
    Home Rule History (in Ireland) = gouvernement autonome de l'Irlande;
    home rule (devolution) décentralisation f;
    home run Sport (in baseball) coup m de circuit (coup de batte qui permet au batteur de marquer un point en faisant un tour complet en une seule fois); figurative (last leg of trip) dernière étape f du circuit;
    ∎ the ship/the delivery truck is on its home run le navire/le camion rentre à son port d'attache/au dépôt;
    School home schooling scolarisation f à domicile;
    Politics Home Secretary = ministre de l'Intérieur en Grande-Bretagne;
    Commerce home shopping téléachat m;
    American Home Show ≃ salon m des arts ménagers et de la décoration; Sport &
    figurative British home straight, American home stretch dernière ligne f droite;
    ∎ they're on or in the home straight ils sont dans la dernière ligne droite;
    Sport home team l'équipe f qui reçoit;
    home time = heure où l'on rentre à la maison;
    home town (of birth) ville f natale;
    ∎ (of upbringing) his home town la ville où il a grandi;
    home truth vérité f désagréable;
    ∎ to tell sb a few home truths dire ses (quatre) vérités à qn;
    ∎ I learnt some home truths about myself j'ai appris quelques vérités désagréables sur moi-même;
    home video = film vidéo réalisé par un particulier, généralement sur sa vie de famille;
    ∎ to watch sb's home videos regarder les cassettes vidéo filmées par qn;
    home visit (by doctor) visite f à domicile;
    home waters (territorial) eaux fpl territoriales; (near home port) eaux fpl voisines du port d'attache;
    Sport home win victoire f à domicile
    (a) (of missile) se diriger (automatiquement) sur ou vers; (proceed towards → goal) se diriger vers; figurative mettre le cap sur
    (b) (direct attention to → problem, solution) mettre l'accent sur; (→ difficulty, question) viser, cerner;
    ∎ I made one mistake and he homed in on it je n'ai fait qu'une seule faute mais il s'est fait un plaisir de me la faire remarquer
    ⓘ HOME RULE On désigne ainsi le régime d'autonomie revendiqué par l'Irlande entre 1870 et 1914. Après plusieurs tentatives, une loi sur l'autonomie partielle fut votée en 1914. La mise en vigueur de cette loi, déjà compromise par l'opposition des protestants unionistes de l'Ulster, fut reportée lorsque la Première Guerre mondiale éclata en août 1914. À la suite de l'insurrection de Pâques à Dublin en 1916, les partisans du "Home Rule" revendiquèrent l'autonomie totale. La guerre pour l'indépendance (1918-21) aboutit au traité anglo-irlandais de 1921, qui établit la partition de l'île entre l'Irlande du Sud qui devenait quasiment indépendante et l'Irlande du Nord qui devait rester rattachée à la Grande-Bretagne.
    ⓘ Don't try this at home Il s'agit d'un conseil donné aux spectateurs dans les émissions de télévision dans lesquelles figurent des tours dangereux et des cascades. Aujourd'hui, cette formule ("n'essayez pas de faire cela chez vous") est toujours utilisée par les présentateurs de télévision avec une pointe d'ironie et d'une manière plus générale par toute personne qui est sur le point de tenter quelque chose de dangereux.

    Un panorama unique de l'anglais et du français > home

  • 11 facio

    făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
    * * *
    făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
    * * *
        Facio, facis, feci, factum, facere. Faire.
    \
        Facit hoc argentum. Plaut. Argent est cause de cela.
    \
        Factum, in responsione. Terent. - dic mihi, Aufugistin'? C. hera, factum. Il est ainsi, Ouy.
    \
        A se aliquid facere. Cic. De soymesme.
    \
        Facere ab aliquo. Cic. Faire pour aucun, Servir au propos d'aucun.
    \
        Facit ad difficultatem vrinae. Plin. Sert quand on ne peult pisser, Est bon et pertinent pour faire uriner.
    \
        Non facit ad stomachum haec res. Mart. Ne plaist point.
    \
        Ad vnguem factus homo. Horat. Parfaict en toutes choses.
    \
        Facere abortum. Plin. Avorter.
    \
        Quae res mox acorem facit. Columel. Faict aigrir.
    \
        Accessionem facere dicuntur hostes. Plancus ad Ciceronem. S'accroistre et multiplier.
    \
        Adiutorium in aliquam rem. Suet. Aider à faire quelque chose.
    \
        Facite adsitis domi. Terent. Faites que soyez en la maison.
    \
        Adulterium. Gellus. Commettre adultere.
    \
        AEgre alicui facere. Terent. Faire fascherie.
    \
        AEqui boni. Terent. Prendre en bien, En bonne partie.
    \
        AEs alienum. Liu. S'endebter, Faire des debtes.
    \
        AEstimationem. Caesar. Priser et estimer.
    \
        Alienationem. Cic. S'estranger.
    \
        Ambitus circa rem aliquam. Liu. Tournoyer à l'entour, Faire grandes virevoustes et tournoyements.
    \
        Facis amice: sed, vt mihi videris, non recte. Cic. Tu fais en ami.
    \
        Animum alicui facere. Liu. Bailler courage, Encourager.
    \
        Animos facere alicui in aliquem. Ouid. L'enorgueillir et faire fier.
    \
        Faciunt animos diuitiae. Liu. Elles enflent le coeur de l'homme, et enorgueillissent.
    \
        Apertum aliquid facere alicui. Lucret. Declarer.
    \
        Ardorem animis. Liu. Enflammer, Allumer.
    \
        Ascensionem ad locum aliquem. Plaut. Monter.
    \
        Assulas foribus. Plaut. Rompre les portes et briser.
    \
        Aucupium auribus. Plaut. Escouter, Prester l'oreille.
    \
        Audaciam hosti. Liu. Bailler audace et hardiesse.
    \
        Auritum populum. Plaut. Faire que le peuple se taise et escoute.
    \
        Authoritatem. Cic. Bailler grande authorité et opinion.
    \
        Auxilia mercede facere. Tacit. Aider pour l'argent.
    \
        Facere se bardum. Plaut. Contrefaire le lourdault et le sot.
    \
        Bene fecit Silius, qui transegerit. Cic. Il a bien faict.
    \
        Sibi bene facere. Plaut. Prendre du bon temps.
    \
        Bustum. Cic. Faire des funerailles.
    \
        Cadauer. Apuleius. Tuer aucun.
    \
        Caedem. Cic. Faire meurtre.
    \
        Calorem. Plin. Esmouvoir une chaleur.
    \
        Capitale facere dicuntur leges. Plin. Digredi via, capitale leges fecere. Les loix ont defendu cela sur peine de la teste.
    \
        Caput facere dicuntur folia herbae. Plin. Fructifier et grener.
    \
        Castra. Cic. Camper, Asseoir le camp, Faire un fort.
    \
        Caulem. Columel. Jecter hors et produire sa tige.
    \
        Cautionem. Caesar. Le rendre plus fin et advisé.
    \
        Se celerem. Plaut. Se haster.
    \
        Censuram vini in epulas regis. Plin. Faire la preuve et l'essay du vin, Gouster et taster.
    \
        Certamen. Liu. Mettre noise entre quelque gens.
    \
        Quid patrum et plebis certamen facimus? Liu. Pourquoy mettons nous noise entre les Senateurs et le menu peuple?
    \
        Certiorem. Cic. Acertener, Advertir au vray.
    \
        Clamores. Cic. Exciter le peuple à s'escrier par admiration.
    \
        Classem. Caes. Faire une multitude de navires.
    \
        Coenam alicui. Plin. iunior. Luy donner à soupper.
    \
        Coenas cum aliquo. Cic. Prendre ses repas avec aucun.
    \
        Cognomen colli. Liu. Surnommer.
    \
        Commentarios. Caes. Faire registres.
    \
        Commercium sermonum. Liu. Iam per longinquitatem belli commercio sermonum facto. Apres que par la longueur de la guerre qu'ils avoyent eu ensemble, ils commencerent à entendre le langage les uns des aultres.
    \
        Commutationem rerum facere. Caes. Magna erat rerum facta commutatio. Les choses estoyent fort changees.
    \
        Compendium. Plaut. Si ad saxum quod capessit, ea deorsum cadit, errationis fecerit compendium. Elle se fourvoyera moins.
    \
        Vt faciam praeconis compendium. Plaut. Que je respargne un crieur qu'il me fauldroit avoir.
    \
        Paululum sui compendii. Cic. Faire quelque peu de son prouffit.
    \
        Compotem votorum. Plin. iunior. Accorder à aucun ce qu'il demande et requiert.
    \
        Conceptum. Columel. Concevoir.
    \
        Concilia. Liu. Faire assemblees.
    \
        Concitationes. Caes. Faire des esmeutes.
    \
        Concursum. Caes. Quand plusieurs courent quelque part ensembleement et à la foule.
    \
        Confidentem. Plaut. Enhardir.
    \
        Confidenter. Plaut. Faire hardiment, et avec grande asseurance.
    \
        Coniecturam. Cic. Deviner, Conjecturer.
    \
        Coniecturam de odore. Plaut. Deviner par l'odeur que ce peult estre.
    \
        Coniecturam facere de moribus alicuius. Plin. iunior. Deviner quels sont ses meurs.
    \
        Coniecturam ex re aliqua. Terent. Quantum ex ipsa re coniecturam fecimus. Selon que nous avons peu deviner et estimer par la chose.
    \
        Quum coniecturam egomet mecum facio. Plaut. Selon que je peuls penser et estimer.
    \
        Conquisitionem. Liu. Faire une recherche.
    \
        Consilium. Liu. Donner conseil et advis.
    \
        Consilio alterius. Plaut. Faire par son conseil, Suyvre son conseil.
    \
        Consuetudinem alicui cum altero. Cic. Estre moyen que l'un hante fort l'autre.
    \
        Consulem. Cic. Creer.
    \
        Contentionem alicuius rei. Cic. Debatre quelque chose par parolles.
    \
        Controuersiam. Liu. Mettre en doubte ou en debat et different.
    \
        Controuersiam alicui de re aliqua. Sene. Debatre contre aucun.
    \
        Contumeliam. Plaut. Faire oultrage, Oultrager aucun.
    \
        Conuitium. Cic. Injurier.
    \
        Copiam argenti alicui facere. Plaut. Luy prouvoir d'argent, Luy en faire recouvrer.
    \
        Sui copiam facere. Plin. iunior. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.
    \
        Copiam consilii sui. Cic. Recevoir et ouir un chascun qui veult venir demander conseil, et luy donner.
    \
        Quod maxime cupiebas, eius copiam feci tibi. Plautus. Je t'ay faict jouir de ce que tu desirois.
    \
        Copiam facere, pro Facere potestatem. Liu. Donner congé de faire quelque chose, Permettre.
    \
        Factum culpa illius. Terent. Ce a esté par sa faulte.
    \
        Cum aliquo facere. Cic. Faire et tenir pour luy, Luy favoriser, Tenir son parti.
    \
        Cum aliquo facere, et idem sentire. Cic. Estre de son opinion et advis.
    \
        Facit cum hoc veritas. Ci. La verité est pour luy, ou fait pour luy.
    \
        Curiam facere. Plin. Bastir un palais, ou une sale, où le senat se puisse assembler.
    \
        Facere damnum. Plaut. Recevoir dommage, Faire perte.
    \
        De consilio alterius facere. Cic. Par le conseil d'autruy.
    \
        De sententia alicuius. Ci. A son adveu et selon sa fantasie et opinion.
    \
        Deditionem alicuius hosti facere. Liu. Le livrer entre les mains de son ennemi.
    \
        Deditionem ad hostem. Quintil. Se rendre à la merci de son ennemi.
    \
        Deditione facta. Caes. Apres qu'on se fut rendu.
    \
        Delectum studiorum. Quintil. Eslire.
    \
        Delectum militum. Caes. Choisir, Faire eslite de gens de guerre.
    \
        Here facis delicias. Plaut. Tu te jases, mocques, ou gaudis.
    \
        Nimias delicias facis. Plaut. Tu es trop plaisant, Tu fais trop d'esbats.
    \
        Nimis es morosus. Tu es trop potieux, Il te fault trop de choses.
    \
        Descensionem. Liu. Descendre des navires sur la terre, Prendre terre.
    \
        Desyderium alicuius. Liu. Faire qu'on desire et regrette aucun.
    \
        Detrimentum. Cic. Recevoir dommage.
    \
        Dicta. Ouid. Faire ce qu'on a promis.
    \
        Differentias faciunt et folia. Plin. Font la difference.
    \
        Auro dignitatem per annulos fecit. Plin. Donna authorité à l'or.
    \
        Discrimen. Plin. Faire difference.
    \
        Diuiduum. Terent. Partir, Diviser.
    \
        Diuitias ex re aliqua. Plaut. S'enrichir.
    \
        Dulcedinem. Senec. Engendrer une doulceur.
    \
        Duritias facere. Plin. Faire et engendrer des duretez.
    \
        Emolumentum. Cic. Faire ou porter prouffit.
    \
        Errorem. Cic. Faire saillir ou errer.
    \
        Eruptionem. Caes. Faire une saillie sur les ennemis.
    \
        Ex animo. Terent. Faire de courage, Naifvement.
    \
        Ex necessitate. Plin. iunior. Par necessité et contraincte.
    \
        Excidionem oppido. Plaut. Le destruire.
    \
        Excursiones in agrum hostilem. Liu. Faire des courses.
    \
        Exempla faciam in te. Plaut. Je te puniray en telle sorte, que les autres y prendront exemple.
    \
        Exercitum. Plin. iunior. Assembler une armee.
    \
        Exitum. Senec. Petens vt viderent, quem admirator auri exitum faceret. Quelle fin faisoit celuy qui, etc. Quelle seroit la fin de celuy qui, etc.
    \
        Expectationem. Cic. Mettre en attente.
    \
        Expeditum ex impedito. Plaut. Despestrer et delivrer aucun.
    \
        Fac esse. Cic. Pren le cas qu'ainsi soit.
    \
        Facite hoc meum consilium, legiones nouas non improbare. Cic. Prenez le cas que, etc.
    \
        Me fac posse tuto, multi etiam hortantur, num etiam honesté? Cic. Pren le cas que je le puisse sans danger.
    \
        Facere parentes et liberos extraneos. Plin. iunior. Estrangier et faire separation d'entre les peres et les enfans.
    \
        Facere facile. Plaut. Faire aiseement et facilement.
    \
        Factu facile. Terent. Aisé à faire.
    \
        - fecisti hercle facetias, quum hoc donauisti Dono tuum seruum. Plaut. Tu m'as faict rire.
    \
        Facultatem. Cic. Permettre, Donner povoir et congé.
    \
        Famam. Quintil. Bailler bruit.
    \
        Familiam vnam. Terent. Assembler deux maisons en une.
    \
        Fidem. Cic. Faire foy, Faire que aucun nous croye.
    \
        Fides verbis tuis non fit. Quintil. On ne te croit pas, On n'adjouste point de foy à tes parolles.
    \
        Finem facere. Cic. Faire fin, Finer, Desister, Se deporter de faire quelque chose.
    \
        Foedus. Plaut. Faire alliance.
    \
        Formidinem facere. Tacit. Faire paour.
    \
        Fortiter facere. Quintil. Faire quelque acte de prouesse.
    \
        Facere et parare magnam fortunam. Liu. Dresser ses affaires en sorte qu'elles se portent bien, Se dresser un bon heur.
    \
        Fraudem legi. Plaut. Liu. En gardant les mots contrevenir au sens de la loy.
    \
        Frugem. Plaut. Prouffiter, Gaigner.
    \
        Fugam. Plaut. S'enfuir.
    \
        Funus alicui. Cic. Faire ses obseques et funerailles.
    \
        Funus prandio. Plaut. Manger tout le disner.
    \
        Furta. Cic. Desrobber.
    \
        Gloriam alicui. Plin. iunior. Le mettre en bruit et reputation.
    \
        Gradum. Cic. Marcher.
    \
        Gradum ad aliquid. Quintil. S'arrester à faire quelque chose petite et basse pour parvenir à plus grande.
    \
        Gradum. Liu. S'advancer en quelque chose, et avoir ja gaigné un poinct de ce où on veult parvenir.
    \
        Maioribus in Africam ex hac prouincia gradus imperii factus est. Cice. Ce fut le degré par où noz ancestres monterent et parvindrent jusques à conquester Afrique.
    \
        Gratiam facere. Suet. Donner congé, Permettre.
    \
        Gratiam iusiurandi. Plaut. Suet. Tenir aucun quicte de son serment, tout ainsi que s'il avoit juré, et ne le faire point jurer, Dispenser du serment.
    \
        Bononiensibus gratiam fecit coniurandi cum tota Italia pro partibus suis. Suet. Il les quicta et dispensa, et leur permist de, etc. Il leur donna congé et liberté de, etc.
    \
        Gratiam delicti. Sallust. Faire grace, Pardonner.
    \
        Gratiam legis. Bud. Dispenser de la loy.
    \
        Gratulationem ad omnia deorum templa nomine alicuius facere. Cic. Remercier Dieu.
    \
        Gratum. Cic. Faire chose aggreable.
    \
        Grauidam facere. Plaut. Engrossir une femme.
    \
        Haeredem facere. Cic. Faire son heritier.
    \
        Haesitationem alicui. Plinius iunior. Le mettre en doubte, Le faire doubter.
    \
        Halitum iucundiorem. Plin. Faire bonne haleine et doulce.
    \
        Se hilarum. Terent. Faire joyeuse chere, Se resjouir.
    \
        Hilarem. Plin. Glans fagea suem hilarem facit. L'engresse, Le fait gras et en bon poinct.
    \
        Honeste facere. Quintil. Faire acte d'honnesteté.
    \
        Hospitium. Cic. Faire alliance d'hospitalité avec aucun.
    \
        Hostilia. Pli. iun. Faire toutes les cruautez que font les ennemis.
    \
        Facere iacturam. Plin. iunior. Recevoir perte et dommage.
    \
        Iacturam gloriae. Cic. Perdre sa gloire.
    \
        Iacturam in vnius mulierculae animula. Sulpitius ad Ciceronem. Avoir perte.
    \
        Iactus facere. Hirt. Jecter, Faire jectees.
    \
        Impensam et impensas. Cic. Faire despense, Despendre.
    \
        Impensas in stipendia militum. Liu. Contribuer pour la soulde des gensdarmes.
    \
        Imperata. Caes. Faire ce qui nous est commandé, Obeir.
    \
        Imperium. Plin. Eslever, Bastir, Mettre sus, ou Fonder et conquester.
    \
        Impetum. Cic. Venir impetueusement et de grand roideur contre quelque chose, et de toute sa force par mal talent.
    \
        Impressionem. Caesar. Idem. Quand plusieurs ensemble font un effort.
    \
        In ambiguo facere. Plin. Mettre en doubte, Faire doubteux.
    \
        Incendia facere. Caes. Mettre le feu, Faire des feuz.
    \
        Incertum. Liu. Rendre incertain, Mettre en doubte.
    \
        Incursionem in agrum Romanum. Liu. Un exploict de guerre, Une course.
    \
        Facite indicium, siquis vidit, siquis eam abstulit. Plaut. Enseignez moy si aucun, etc.
    \
        Inducias. Liu. Faire treves.
    \
        Infamem facere aliquem. Terent. Luy bailler mauvais bruit.
    \
        Initium facere. Cic. Commencer.
    \
        Iniuriam. Cic. Faire injure, Faire desplaisir et tort à aucun, Luy porter dommage.
    \
        Insidias. Cic. Espier aucun et guetter.
    \
        Insomnia. Plin. Faire resver.
    \
        Intercapedinem scribendi. Cic. Faire intermission d'escrire.
    \
        Intercessiones. Gellius, Tribuni plebis antiquitus creati faciendis intercessionibus. Les Tribuns furent creez à Rome pour se opposer et empescher que les grans Magistrats ne foulassent le commun populaire, ou pour se opposer et empescher les procedures des autres officiers qui leur sembleroyent contre la Republique.
    \
        Interuallum. Varro. Liu. Faire une pause.
    \
        Introitum. Colum. Entrer.
    \
        Inuidiam alicui. Liu. Mettre aucun en la male grace d'un autre.
    \
        Iratum aliquem alteri. Cic. L'irriter contre aucun.
    \
        Irruptionem. Cice. Quand ceulx de dehors et ennemis font une course et saillie sur ceulx de dedens.
    \
        Iter. Cic. Aller, Cheminer.
    \
        Iter pedibus. Cic. Aller à pied.
    \
        Iudicatum. Cic. Satisfaire et obeir à la sentence.
    \
        Iudicem. Plin. iunior. Faire juge aucun de quelque different.
    \
        Iudicium. Cic. Juger.
    \
        Iugulationem magnam. Hirtius. Copper la gorge à beaucoup de gens, Faire grande tuerie.
    \
        Iuramentum. Senec. Jurer.
    \
        Ius. Liu. Donner permission, Bailler povoir et puissance.
    \
        Iussa. Ouid. Plin. Faire ce qu'on nous commande.
    \
        Iusta alicui. Cic. Appaiser l'ame et l'esprit d'aucun trespassé qui n'estoit à repos, comme croyent les fols gentils.
    \
        Eos nunc laetantes faciam aduentu meo. Plaut. Je les esjouiray.
    \
        Lapidationes. Cic. Jecter force pierres.
    \
        Largitionem, siue largitiones. Cic. Faire largesse.
    \
        Legibus facere. Terent. Selon les loix.
    \
        Lites. Terent. Faire noise.
    \
        Lex quae litem faciat. Quintil. La loy dont vient et se meut le doubte.
    \
        Litem suam facere, Faire son propre faict de la cause d'un autre. Gellius, Litem meam absens facere nolui.
    \
        Longius aliquid exemplis facere. Cic. Prolonger.
    \
        Lucrum. Plaut. Gaigner.
    \
        Facere aliquantum lucri argenti. Plaut. Gaigner argent.
    \
        Ludos facere. Plaut. Se mocquer et gaudir d'aucun.
    \
        Ludos facere. Cic. Faire des jeux publiques.
    \
        Amor fecit maciem. Ouid. A amaigri.
    \
        Maculas. Plin. Maculer, Tacher.
    \
        Neque quid velim, neque nolim, facitis magni pessumae. Plaut. Il ne vous en chault gueres, Vous n'en faites compte.
    \
        Te semper maximi feci. Terent. J'ay tousjours tenu grand compte de toy, et t'ay fort estimé et prisé.
    \
        Manum. Cic. Faire amas de gens et assemblees.
    \
        Manu factum. Lucret. Faict à la main.
    \
        Matres facere. Ouid. Engrossir des femmes.
    \
        Facit mecum. Cic. Il est de mon opinion.
    \
        Memoriam tristem. Liu. Faire la memoire desplaisante et ennuyeuse.
    \
        Mentionem. Plaut. Faire mention.
    \
        Mercaturam. Cic. Demener marchandise, Mener train de marchandise.
    \
        Messem. Columel. Moissonner.
    \
        Minoris facere. Cic. Moins estimer.
    \
        Missa haec faciamus. Terent. Laissons cela, N'en parlons plus.
    \
        Me missum face. Terent. Laisse moy aller.
    \
        Missum facere legiones ad aliquem. Cn. Magnus. Envoyer.
    \
        Modum. Cic. Tenir mesure.
    \
        Quum modum irae nullum faceret. Liu. Voyant qu'ils ne s'appaisoit aucunement, et ne faisoit fin à son courroux.
    \
        Neque suum cuique ius modum faciebat. Liu. Il n'y avoit nul à qui sont droict servit de contentement, et qui se contentast de ce qu'il luy appartenoit.
    \
        Modos. Terent. Cic. Chanter.
    \
        Tantum nauis vna capta momenti fecit ad dilationem imminentis Romanis belli. Liu. Elle fut de si grande consequence.
    \
        Moram. Plin. iunior. Targer.
    \
        Ille se affirmare postero die, moram nullam esse facturum. Cic. Qu'il n'arresteroit point.
    \
        Nec hostes moram dimicandi fecerunt. Liu. Attargerent le combat, Retarderent.
    \
        Morem sibi. Liu. S'introduire une coustume, S'accoustumer.
    \
        Mortem. Columel. Faire mourir.
    \
        Motus. Liu. Faire esmotion et trouble.
    \
        Multam. Gell. Encourir une peine indicte.
    \
        Multam facere, pro Dicere. Cato. Faire commandement de payer aucune amende, Condemner à l'amende.
    \
        Munditias. Cato. Nettoyer.
    \
        Mutuum cum altero. Plaut. Luy faire le pareil.
    \
        Naturam alicuius rei sibi facere. Quintil. S'accoustumer tant à quelque chose, qu'elle nous soit comme naturelle.
    \
        Naufragium. Cic. Perdre sa navire par tempeste.
    \
        Naufragium gloriae, per metaphoram, pro Gloriam amittere. Cic. Perdre son honneur acquis.
    \
        Negotium alicui facere. Quintil. Luy faire ennui et fascherie, Le harceler.
    \
        Sed si te aequo animo ferre accipiet, negligentem feceris. Terent. Tu feras qu'il ne luy en chauldra.
    \
        Nihili. Cic. N'estimer en rien, N'en tenir compte.
    \
        Nobilem. Plin. Donner bruit.
    \
        Nomen. Plaut. Nommer, Bailler nom.
    \
        Nomen alicui. Liu. Donner bruit et renom.
    \
        Nomina facere. Cic. S'obliger envers aucun de certaine somme, sans ce que celuy qui s'oblige en touche aucun denier.
    \
        Nomen cum vineis facere. Colum. Compter à ses vignes l'argent qu'on employe pour les facons avec esperance de le recouvrer, ensemble du prouffit par dessus.
    \
        Non facio qui sis, qui nonsis, floccum. Plaut. Il n'en m'en chault qui tu sois, ou ne sois pas.
    \
        Notum facere. Plin. iunior. Faire à scavoir, Signifier.
    \
        Obnoxium sibi aliquem. Plaut. L'asservager et assubjectir à nous et à faire nostre plaisir.
    \
        Obsidium. Plaut. Assieger, Tenir le siege devant une ville.
    \
        Facito opulentum obsonium. Plaut. Appreste force viande.
    \
        Fit mihi obuiam. Terent. Je le rencontre.
    \
        Odium vitae facere. Plin. Faire enhair sa vie.
    \
        Officium suum. Terent. Faire son office et debvoir.
    \
        Officia alicui. Gell. Luy faire honneur et plaisir.
    \
        Factum oportuit. Plaut. Il devroit desja estre faict.
    \
        Optionem. Cic. Bailler le choix.
    \
        Opus. Terent. Travailler, Labourer.
    \
        Orbes facere. Sallust. Se mettre en rond. Vide ORBIS.
    \
        Otium. Virg. Mettre aucun à repos, Le mettre à son aise, Donner le loisir. \ Oua. Varro. Pondre.
    \
        Facere pactiones cum aliquo. Ci. Traicter et convenir avec aucun.
    \
        Palam aliquid facere. Cic. Publier.
    \
        Par. Plaut. Faire raison.
    \
        Non par videtur facere. Plaut. Il ne fait pas honnestement et selon que raison le requiert.
    \
        Feceris par tuis caeteris factis, patrem Tuum si percoles. Plaut. Tu seras chose convenante.
    \
        Cum influentibus negotiis paria fecisti. Plin. iunior. Tu as travaillé selon que tes affaires le requeroyent, Tu as satisfaict.
    \
        Paria facere. Cic. Egualiser, Egualer, Faire tout un.
    \
        Haec negotiatio curam villici auocat, nec vnquam patitur eum cum rationibus domini paria facere. Colum. L'empesche de faire la besongne si bien qu'elle revienne et se rapporte au compte de son maistre, Qu'il en rende compte entier.
    \
        - vtinam esset mihi Pars aequa amoris tecum, ac pariter fieret, vt Aut hoc tibi doleret itidem, vt mihi dolet: Aut ego isthuc abs te factum nihili penderem. Terent. Qu'il nous fust de mesme à l'un et à l'autre, ou qu'il t'en despleust autant qu'à moy, ou que je ne le prinsse non plus à cueur que toy.
    \
        Partes. Cic. Partir.
    \
        Participem consilii sui. Plaut. Communiquer son secret.
    \
        Partum. Plin. Produire.
    \
        Parui facere. Plaut. Peu estimer.
    \
        Pausam. Plautus, Ego pausam feci. Je m'en deportay.
    \
        Pecuariam facere. Sueton. Faire mestier de gouverner et nourrir du bestiail.
    \
        Peculatum. Plaut. Voller aucun, Piller et desrober.
    \
        Pecuniam. Cic. Gaigner et amasser argent.
    \
        Periculum. Liu. Faire preuve, Esprouver, Essayer.
    \
        Periculum ex aliis facere. Terent. Prendre exemple sur autruy.
    \
        - fac periculum in literis, Fac in palaestra. Teren. Esprouve le aux lettres et à la luicte.
    \
        Periculum legionum facere. Caesar. Les mettre en espreuve.
    \
        Permutationem cum aliquo. Cic. Faire eschange.
    \
        Perspicua sua consilia facere. Cic. Les descouvrir et donner à congnoistre.
    \
        Pestilentiam. Colum. Engendrer la peste.
    \
        Pili non facere. Catul. N'estimer à la valeur d'un poil.
    \
        Piraticam facere. Cic. Estre pirate et escumeur de mer.
    \
        Plagam. Cic. Blesser, Navrer.
    \
        Planum. Cic. Oster tout destourbier qui empesche qu'on ne congnoisse la verité, Monstrer clerement et evidemment.
    \
        In omni parte huiusce officii plurimum facit, totas nosse causas. Quintil. Il sert de beaucoup.
    \
        Pluris siue plurimi facere. Cic. Plus ou fort estimer.
    \
        Facio pluris omnium hominum neminem. Cic. Il n'y a hommes que j'estime tant.
    \
        Minimum ponderis facit. Plin. Il poise le moins.
    \
        Potestatem. Cic. Bailler congé, Permettre, Donner povoir et puissance.
    \
        Potestatem quarundam literarum. Cic. Bailler certaines lettres à aucun, et les mettre en sa puissance.
    \
        Potestatem sui. Cic. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.
    \
        Radix coeliacis praeclare facit. Plin. Aide fort et donne remede.
    \
        Praeconium. Cic. Estre crieur publique faisant les cris et proclamations és encants.
    \
        Praedam. Cic. Prendre un butin, Butiner.
    \
        Praegnantem. Plaut. Engrossir une femme.
    \
        Praelium. Caesar. Donner bataille, Combatre.
    \
        Praelium aduersum facere. Caesar. Perdre la bataille.
    \
        Plurima praelia secunda fecerant. Caesar. Avoyent gaigné plusieurs batailles.
    \
        Precationes. Liu. Prier.
    \
        Pretium. Plin. Priser.
    \
        Profectionem. Caesar. Se partir et desloger.
    \
        Profectum. Plin. iunior. Prouffiter.
    \
        Progressum in studiis. Cic. S'advancer en l'estude et fort prouffiter.
    \
        Prolixe facere. Cic. Amplement, Liberalement.
    \
        Promissum. Cic. Tenir ou accomplir sa promesse.
    \
        Qua pronuntiatione facta. Caesar. Apres avoir ce ordonné et publié.
    \
        Propaginem. Plin. Prouvigner, Jecter des jectons.
    \
        Aliquem propitium facere. Plaut. Appaiser.
    \
        Prouentum maiorem. Colum. Ea res maiorem facit prouentum. Est cause de plus grand rapport et revenu.
    \
        Pugnum. Cic. Fermer la main.
    \
        Quaestum. Terent. Gaigner.
    \
        Facere quamplurimum gnatis. Terent. Leur amasser force biens.
    \
        Non ignoras quanti fecerim Scipionem. Cic. Combien je l'ay prisé et estimé.
    \
        Quid me faciam, nescio. Terent. Je ne scay que je feray.
    \
        Quid iis fiet, si huc Paulus venerit? Cic. Que deviendront ils?
    \
        Diodoro quid faciam Stoico? Cic. Que feray je, ou diray je de Diodorus? Comment l'appaiseray je, et cheviray je avec luy?
    \
        Quid de P. Clodio fiat, rescribe. Cic. Que l'on en faict, Comment on le traicte.
    \
        Quid hoc homine faciatis? Cic. Que feriez vous de cest homme?
    \
        Quod fuit viri optimi, fecisti, vt necui innocenti, etc. Cic. Tu as faict ce que devoit faire un homme de bien, c'est que, etc.
    \
        Quidam faciunt aperte quod rixemur. Quint. Ils sont cause.
    \
        Quietem infestam alicui facere. Lucret. L'empescher de dormir à son aise.
    \
        Faciam quo minus hoc agas. Plaut. J'empescheray.
    \
        Facere aliquid ratione. Cic. Faire quelque chose pour cause.
    \
        Ratum facere. Liu. Verifier et homologuer, Ratifier.
    \
        Rebellionem. Caes. Rebeller, Se revolter.
    \
        Reducem facere. Plaut. Raconvoyer, Ramener.
    \
        Nihil reliqui sibi ad celeritatem facere. Caes. Se haster tant qu'il est possible.
    \
        Reliquos. Caes. Siquos fortuna fecisset reliquos. Si par fortune aucuns estoyent eschappez et demourez sans estre tuez.
    \
        Rem facias palam. Terent. Di le, Descouvre nous toute la besongne.
    \
        Rem facere. Terent. Acquerir, Amasser des biens.
    \
        Labienus rem meliorem fecit. Cic. Nous sommes bien renforcez par la venue de Labian, Il a bien amendé nostre affaire.
    \
        Remedium lieni. Plin. Donner remede, Remedier.
    \
        Remissionem. Vlpia. Faire renvoy, Renvoyer.
    \
        Rempublicam magnam ex parua. Sallu. Accroistre, Augmenter.
    \
        Reuersionem. Plaut. Retourner.
    \
        Reum. Cic. Accuser.
    \
        Risum. Quintil. Faire rire.
    \
        Robur. Quintil. S'enforcir, Devenir fort.
    \
        Salutationem. Hirt. Saluer.
    \
        Sanguinem. Liu. Espandre sang, Tuer.
    \
        Sanum Plaut. Guarir.
    \
        Satis. Plaut. Satisfaire et payer, Contenter.
    \
        Satis alicui facere. Cic. Contenter, Assouvir.
    \
        Scelus. Cic. Faire quelque meschanceté.
    \
        Scire facere. Plaut. Faire scavoir.
    \
        Scriptum facere. Liu. Estre greffier.
    \
        Secessionem. Liu. Quand une partie du peuple par une sedition se bande, et se depart d'avec les autres avec deliberation de maintenir sa querelle par voye de faict et par armes.
    \
        Idem sentire, et secum facere. Cic. Estre de son opinion.
    \
        Securitatem. Liu. Mettre hors de soulci, Asseurer.
    \
        Seditionem. Caes. Esmouvoir sedition.
    \
        Sementem. Liu. Semer.
    \
        Semitam. Plaut. Faire sentier, et marcher par, etc.
    \
        Senatusconsultum. Cic. Assembler le Senat, et faire passer par la court, et authoriser son entreprise.
    \
        Fit sermo inter eos. Cic. On devise et parle on ensemble.
    \
        Significationem. Caes. Faire signe.
    \
        Silentium. Plaut. Se taire.
    \
        Fac silentium. Plaut. Tais toy.
    \
        Silentio facto tali oratione est vsus. Liu. Apres qu'on eut faict silence.
    \
        Silentium factum per praeconem. Liu. Il fut crié que chascun se teust.
    \
        Sobolem. Plin. Faire des petis, Progenier.
    \
        Societatem cum aliquo. Liu. Faire alliance avec luy, et le prendre à compaignon.
    \
        Societatem rerum. Cic. Faire communauté de biens.
    \
        Somnum. Plin. Faire dormir.
    \
        Speciem cruentae victoriae. Liu. Tribuni militum quinque amissi, et pauci equites Romani, cruentae maxime victoriae speciem fecerunt. La perte de cinq ou six capitaines, et de peu de gens à cheval, feit trouver la victoire dommageable, feit que la victoire sembla estre, etc.
    \
        Spem. Liu. Donner esperance.
    \
        Spiritus. Liu. Esmouvoir le courage, Bailler courage.
    \
        Sponsionem. Martian. Faire une gajure, ou par ordonnance du juge, ou de son bon gré.
    \
        Sponsionem de re aliqua. Cic. Maintenir quelque chose sur certaine peine.
    \
        Stipendia sub aliquo. Liu. Estre à la guerre soubs la charge d'aucun capitaine, à la soulte d'un peuple, roy, empereur, ou autre.
    \
        Qui cum eo stipendia fecerint. Liu. Qui avoyent esté compaignons de guerre avec luy.
    \
        Stipendiarios. Caes. Rendre un peuple tributaire.
    \
        Stomachum alicui. Cic. Faire despit.
    \
        Stragem hostium. Cic. Faire grande tuerie, Renverser beaucoup d'ennemis par terre.
    \
        Suauium alicui. Plaut. Baiser.
    \
        Sumptum. Plaut. Despendre, Faire despense.
    \
        Suspicionem. Cic. Mettre en souspecon.
    \
        Plebem facere suam. Terent. Gaigner la faveur du peuple.
    \
        Syngraphas. Cic. Faire cedulles signees de son sing.
    \
        Facere taedium. Liu. Faire enhair aucune chose, Faire engendrer ennuy d'aucune chose en l'esprit d'aucun.
    \
        Temulentiam. Plin. Faire enyvrer.
    \
        Terrorem. Liu. Espovanter.
    \
        Testem facere aliquem. Ouid. Prendre à tesmoing.
    \
        Testudinem facere dicuntur milites. Liu. Quand une bande de gens de pied se serrent pres l'un contre l'autre, ayant rondelles et pavois sur leurs testes, en sorte qu'on ne les peult voir, et sont couvers en facon d'une tortue.
    \
        Tranquillitatem. Plaut. Accoiser.
    \
        Habe animum lenem, et traquillum face. Plaut. Appaise toy.
    \
        Facta transacta omnia. Terent. Tout est accompli, C'est tout faict.
    \
        Transitum alicui facere. Liu. Bailler passage.
    \
        Sol in Pisces transitum facit. Columel. Entre.
    \
        Transitionem facere. Hirtius. Se revolter.
    \
        Trepidationem. Liu. Faire trembler de paour.
    \
        Turbas. Plaut. Faire trouble et esmeute.
    \
        Tussim. Sene. Engendrer la toux.
    \
        Tyrocinium. Budaeus. Faire chef d'oeuvre.
    \
        Vadimonium facere, quod et Promittere dicitur. Cic. Promettre de comparoistre au jour de l'assignation.
    \
        Vecturam. Quintil. Estre voicturier.
    \
        Vela. Cic. Faire voile, Desployer les voiles.
    \
        Vellaturam. Varro. Faire l'estat d'un chartier.
    \
        Ventum. Plaut. Esventer.
    \
        Verum. Plaut. Vt quicquid sit, verum quamprimum faciam. Que je le die au vray.
    \
        Facere verbum, siue verba. Cic. Dire quelque mot, Parler.
    \
        Nunquam cuiquam nostrum verbum fecit. Terent. Il ne parla jamais depuis un mot à aucun de nous.
    \
        Verba quidem haud indocte fecit. Plaut. Il n'a pas trop mal parlé. \ Ita verba fecit. Liu. Il dict ainsi.
    \
        Multa verba facere. Cic. Avoir beaucoup de parolles, Tenir long propos.
    \
        Si haec tecum duo verba fecisses, Quid ago? respirasset cupiditas. Cic. Si tu eusses dict ces deux mots.
    \
        Vestigium. Cic. Marcher, Faire un pas.
    \
        Vestigium in possessionem. Cic. Mettre le pied dedens quelque heritage.
    \
        Viam. Plaut. Marcher, Passer par quelque lieu.
    \
        Sibi viam ad castra. Liu. Se faire voye.
    \
        Victoriam. Plin. Vaincre.
    \
        Vim corpori. Liu. Tuer, Oultrager, Violer, Faire violence.
    \
        Maximam vim cum aliquo populo facere. Cice. Courir sur aucun avec grande assemblee de gens.
    \
        Vindemiam. Varro. Vendenger.
    \
        Vires. Quintil. S'enforcir.
    \
        Vitium facere. Ci. Quand un mur ou maison se desment et s'affaisse, et se fend, tellement qu'il la fault abbatre.
    \
        Vnguentariam. Plaut. Faire mestier de vendre huiles et oignemens à plaisirs et delices.
    \
        Voces. Gell. Parler.
    \
        Vota. Cic. Faire prieres et supplications.
    \
        Vrinam facere. Colum. Pisser.
    \
        Vsum sibi facere scelerum. Lucan. S'accoustumer.
    \
        Fecit vt vigilem. Plaut. Il m'a enchargé de veiller.
    \
        Facturum credo vt habeas quicum cantites. Terent. Tu feras tant que tu, etc.
    \
        Faciam vt potero. Cic. Je feray ce que je pourray.
    \
        Fit vt pretio nouus vincat. Cic. Il se fait, Il advient que, etc.
    \
        Facere vulnera. Liu. Blesser, Navrer.
    \
        Iandudum factum est quum primum bibi. Plaut. Il y a ja long temps que j'ay beu premierement.
    \
        Biennium iam factum est, postquam abii domo. Plaut. Il y a ja deux ans.
    \
        Facile est factu. Licret. Il est aisé et facile à faire.
    \
        Faciendum fuit. Terent. Il le falloit faire, Il falloit qu'il fust ainsi faict, C'estoit force.

    Dictionarium latinogallicum > facio

  • 12 in

    in [ɪn]
    dans ⇒ 1A (a)-(e), 1B (c), 1C (d), 1D (a), 1F (a) à ⇒ 1A (g), 1F (b) en ⇒ 1A (h), 1B (a), 1B (b), 1C (a), 1C (b), 1C (d), 1E (b), 1F (b) chez ⇒ 1C (f) sur ⇒ 1G (b) à l'intérieur ⇒ 2A (a) à la mode ⇒ 2E (b), 3 (a)
    A.
    ∎ in a box dans une boîte;
    ∎ what have you got in your pockets? qu'est-ce que tu as dans tes poches?;
    ∎ she was sitting in an armchair elle était assise dans un fauteuil;
    ∎ in the house dans la maison;
    ∎ in Catherine's house chez Catherine;
    ∎ they're playing in the garden/living room/street ils jouent dans le jardin/le salon/la rue;
    ∎ we live in a village nous habitons un village;
    ∎ he's still in bed/in the bath il est encore au lit/dans son bain;
    ∎ she shut herself up in her bedroom elle s'est enfermée dans sa chambre;
    ∎ the light's gone in the fridge la lumière du réfrigérateur ne marche plus;
    ∎ Law in camera à huis clos
    ∎ she trailed her hand in the water elle laissait traîner sa main dans l'eau;
    ∎ there's a smell of spring in the air ça sent le printemps;
    ∎ we swam in the sea nous nous sommes baignés dans la mer
    ∎ put it in your pocket mets-le dans ta poche;
    ∎ throw the letter in the bin jette la lettre à la poubelle;
    ∎ we headed in the direction of the port nous nous sommes dirigés vers le port
    ∎ he had a knife in his hand il avait un couteau dans ou à la main;
    ∎ she held her tight in her arms elle la serrait dans ses bras;
    ∎ with tears in his eyes les larmes aux yeux
    ∎ a hole in the wall un trou dans le mur;
    ∎ there were deep cuts in the surface la surface était marquée de profondes entailles;
    ∎ a reflection in the mirror un reflet dans la glace;
    ∎ how much is that jumper in the window? combien coûte ce pull dans la vitrine?;
    ∎ who's that man in the photo? qui est cet homme sur la photo?
    ∎ she's in hospital/in prison elle est à l'hôpital/en prison;
    ∎ he teaches in a language school il enseigne dans une école de langues
    ∎ in Paris à Paris;
    ∎ in France en France;
    ∎ in Afghanistan en Afghanistan;
    ∎ in the States aux États-Unis;
    ∎ in Portugal au Portugal;
    ∎ in the Pacific dans l'océan Pacifique;
    ∎ in the Third World dans les pays du tiers-monde
    ∎ he was in a suit il était en costume;
    ∎ she was still in her dressing gown elle était encore en robe de chambre;
    ∎ he always dresses in green il s'habille toujours en vert;
    ∎ who's that woman in the hat? qui est la femme avec le ou au chapeau?;
    ∎ in uniform/mourning en uniforme/deuil
    ∎ sardines in tomato sauce des sardines à la sauce tomate;
    ∎ beef in a red wine sauce bœuf mijoté dans une sauce au vin rouge;
    ∎ fish in breadcrumbs poisson pané;
    ∎ we were up to our waists in mud nous étions dans la boue jusqu'à la taille
    B.
    ∎ in 1992 en 1992;
    ∎ in March en mars, au mois de mars;
    ∎ in the thirties dans les années trente;
    ∎ in (the) summer/autumn/winter en été/automne/hiver;
    ∎ in (the) spring au printemps;
    ∎ he doesn't work in the afternoon/morning il ne travaille pas l'après-midi/le matin;
    ∎ I'll come in the afternoon/morning je viendrai l'après-midi/le matin;
    ∎ at 5 o'clock in the afternoon/morning à 5 heures de l'après-midi/du matin;
    ∎ in the future à l'avenir;
    ∎ in the past autrefois
    ∎ he cooked the meal in ten minutes il prépara le repas en dix minutes
    ∎ I'll be back in five minutes je reviens dans cinq minutes, j'en ai pour cinq minutes
    ∎ we haven't had a proper talk in ages nous n'avons pas eu de véritable conversation depuis très longtemps;
    ∎ I hadn't seen her in years ça faisait des années que je ne l'avais pas vue
    ∎ in my absence en ou pendant mon absence;
    ∎ in the ensuing chaos dans la confusion qui s'ensuivit
    C.
    (a) (indicating arrangement, shape) en;
    ∎ in five rows/parts en cinq rangées/parties;
    ∎ stand in a circle mettez-vous en cercle;
    ∎ line up in twos mettez-vous par deux;
    ∎ cut the cake in three/in half coupe le gâteau en trois/en deux;
    ∎ she had her hair up in a ponytail ses cheveux étaient relevés en queue de cheval
    (b) (indicating form, method)
    ∎ in cash en liquide;
    ∎ in writing par écrit;
    ∎ in English/French en anglais/français;
    ∎ written in ink écrit à l'encre;
    ∎ do you have these shoes in a 5? est-ce que vous auriez ces chaussures en 38?;
    ∎ have you got this jacket in a large? est-ce que vous auriez cette veste dans une taille plus grande?;
    ∎ does it come in red? est-ce que ça existe ou est-ce que ça se fait en rouge?
    ∎ she's in a bit of a state elle est dans tous ses états;
    ∎ to be in love être amoureux;
    ∎ don't keep us in suspense ne nous tiens pas en haleine plus longtemps;
    ∎ he watched in wonderment il regardait avec émerveillement
    (d) (indicating state, situation) dans, en;
    ∎ in the present circumstances dans les circonstances actuelles;
    ∎ in the dark dans l'obscurité;
    ∎ in this weather par ou avec ce temps;
    ∎ in the sun au soleil;
    ∎ in the rain/snow sous la pluie/neige;
    ∎ in danger/silence en danger/silence;
    ∎ in my presence en ma présence;
    ∎ she's got her leg in plaster elle a une jambe plâtrée ou dans le plâtre
    ∎ in blossom en fleur ou fleurs;
    ∎ in pup/calf/cub plein;
    ∎ American in heat en chaleur
    (f) (among) chez;
    ∎ a disease common in five-year-olds une maladie très répandue chez les enfants de cinq ans;
    ∎ the sense of smell is more developed in dogs l'odorat est plus développé chez les chiens
    D.
    ∎ in chapter six dans le chapitre six;
    ∎ we were standing in a queue nous faisions la queue;
    ∎ she's appearing in his new play/film elle joue dans sa nouvelle pièce/son nouveau film;
    ∎ he has two Picassos in his collection il a deux Picasso dans sa collection;
    ∎ this is a common theme in Shakespeare's work c'est un thème fréquent dans les œuvres de Shakespeare;
    ∎ the best player in the team le meilleur joueur de l'équipe;
    ∎ how many feet are there in a metre? combien de pieds y a-t-il dans un mètre?;
    ∎ service is included in the price le service est inclus dans le prix
    ∎ she hasn't got it in her to be nasty elle est bien incapable de méchanceté;
    ∎ I didn't think she had it in her je ne l'en croyais pas capable;
    ∎ it's the Irish in me c'est mon côté irlandais
    ∎ she has no confidence in him elle n'a aucune confiance en lui;
    ∎ they showed no interest in my work mon travail n'a pas eu l'air de les intéresser le moins du monde
    ∎ in my opinion or view à mon avis
    E.
    (a) (indicating purpose, cause)
    ∎ he charged the door in an effort to get free dans un effort pour se libérer, il donna un grand coup dans la porte;
    ∎ in reply or response to your letter... en réponse à votre lettre...;
    ∎ there's no point in complaining il est inutile de ou ça ne sert à rien de se plaindre
    ∎ in doing so, you only encourage him en faisant cela, vous ne faites que l'encourager;
    ∎ in attempting to save her son's life, she almost died en essayant de sauver son fils, elle a failli mourir
    ∎ it's five feet in length ça fait cinq pieds de long;
    ∎ the town has grown considerably in size la ville s'est beaucoup agrandie;
    ∎ a change in direction un changement de direction;
    ∎ he's behind in maths il ne suit pas en maths;
    ∎ spinach is rich in iron les épinards sont riches en fer;
    ∎ we've found the ideal candidate in Richard nous avons trouvé en Richard le candidat idéal
    ∎ I've got a pain in my arm j'ai une douleur au ou dans le bras
    F.
    (a) (indicating specified field, sphere of activity) dans;
    ∎ to be in the army/navy être dans l'armée/la marine;
    ∎ she's in advertising elle est dans la publicité;
    ∎ an expert in economics un expert en économie politique;
    ∎ he's in business with his sister il dirige une entreprise avec sa sœur;
    ∎ there have been tremendous advances in the treatment of cancer de grands progrès ont été faits dans le traitement du cancer;
    ∎ a degree in Italian une licence d'italien
    ∎ our days were spent in swimming and sailing nous passions nos journées à nager et à faire de la voile;
    ∎ they spent hours (engaged) in complex negotiations ils ont passé des heures en négociations difficiles;
    ∎ you took your time in getting here! tu en as mis du temps à venir!
    G.
    (a) (indicating approximate number, amount)
    ∎ people arrived in droves/in dribs and drabs les gens sont arrivés en foule/par petits groupes;
    ∎ they came in their thousands ils sont venus par milliers;
    ∎ he's in his forties il a la quarantaine;
    ∎ the temperature was in the nineties la température était dans les trente degrés
    ∎ one child in three un enfant sur trois;
    ∎ a one-in-five hill une pente de 20 pour cent;
    ∎ once in ten years une fois tous les dix ans
    A.
    (a) (into an enclosed space) à l'intérieur, dedans;
    ∎ she opened the door and looked in elle ouvrit la porte et regarda à l'intérieur;
    ∎ he jumped in il sauta dedans
    ∎ breathe in then out inspirez puis expirez;
    ∎ we can't take in any more refugees nous ne pouvons pas accueillir plus de réfugiés;
    ∎ she's been in and out of mental hospitals all her life elle a passé presque toute sa vie dans des hôpitaux psychiatriques;
    ∎ she and I were always in and out of each other's houses nous étions tout le temps fourrées l'une chez l'autre
    ∎ is your wife/the boss in? est-ce que votre femme/le patron est là?;
    ∎ it's nice to spend an evening in c'est agréable de passer une soirée chez soi;
    ∎ to eat/to stay in manger/rester à la maison;
    ∎ we've got the builders in nous avons des ouvriers à la maison;
    ∎ he usually comes in about 10 o'clock en général, il est là vers 10 heures;
    ∎ familiar what's he in for? (in prison) pourquoi est-ce qu'il fait de la tôle?; (in hospital) pourquoi est-ce qu'il est à l'hôpital?□
    B.
    ∎ to go in entrer;
    ∎ come in! entrez!;
    ∎ to saunter/to run in entrer d'un pas nonchalant/en courant;
    ∎ in we go! on y va!
    ∎ the bus isn't in yet le bus n'est pas encore arrivé;
    ∎ what time does your train get in? quand est-ce que votre train arrive?
    ∎ the walls fell in les murs se sont écroulés;
    ∎ the edges bend in le bord est recourbé
    ∎ the tide is in la marée est haute
    C.
    ∎ write in for further information écrivez-nous pour plus de renseignements;
    ∎ entries must be in by 1 May les bulletins doivent nous parvenir avant le 1 mai;
    ∎ offers of help poured in les propositions d'aide sont arrivées en masse
    (b) (indicating participation, addition)
    ∎ to be in at the start/finish of sth assister au début/à la fin de qch;
    ∎ we asked if we could join in nous avons demandé si nous pouvions participer;
    ∎ stir in the sliced onions ajouter les oignons en lamelles;
    ∎ fill in the blanks remplissez les espaces vides
    D.
    ∎ the ball was in la balle était bonne
    (b) (in cricket) à l'attaque;
    ∎ the other side went in first c'est l'autre équipe qui était d'abord à l'attaque
    E.
    ∎ he failed to get in at the last election il n'a pas été élu aux dernières élections
    (b) (in fashion) à la mode;
    ∎ short skirts are coming back in les jupes courtes reviennent à la mode
    F.
    ∎ you're in for a bit of a disappointment tu vas être déçu;
    ∎ he's in for a surprise/shock il va avoir une surprise/un choc;
    ∎ we're in for a storm nous aurons sûrement de l'orage;
    ∎ they don't know what they're in for ils ne savent pas ce qui les attend;
    ∎ now he's really in for it cette fois-ci, il va y avoir droit;
    ∎ he's in on the secret il est dans le secret;
    ∎ he's in on it il est dans le coup;
    ∎ we were all in on the plot on était tous au courant;
    ∎ I wasn't in on that particular conversation je n'étais pas là pendant cette conversation;
    ∎ familiar to be in with sb être en bons termes avec qn;
    ∎ he's trying to get in with the boss il essaie de se faire bien voir du patron
    (a) (fashionable) à la mode□, branché;
    ∎ that nightclub is very in cette boîte est très à la mode;
    ∎ it's the in place to go c'est l'endroit branché du moment;
    ∎ to be the in thing être à la mode;
    ∎ the in crowd les gens dans le coup
    ∎ it's an in joke c'est une plaisanterie entre nous/elles/ etc □
    4 noun
    ∎ to have an in avoir de l'influence;
    ∎ he has an in with the senator il a ses entrées chez le sénateur
    ∎ the ins and outs (of a situation) les tenants et les aboutissants (d'une situation)
    en tout;
    ∎ there are 30 in all il y en a 30 en tout
    ∎ a row of bushes with little clumps of flowers in between une rangée d'arbustes séparés par des petites touffes de fleurs;
    ∎ he's neither right nor left but somewhere in between il n'est ni de droite ni de gauche mais quelque part entre les deux;
    ∎ she either plays very well or very badly, never in between elle joue très bien ou très mal, jamais entre les deux
    (b) (in time) entretemps, dans l'intervalle
    entre
    en soi;
    ∎ the town is not in itself beautiful but it has style la ville n'est pas belle en soi mais elle a de l'allure;
    ∎ this was in itself an achievement c'était déjà un exploit en soi
    puisque;
    ∎ I'm not badly off in that I have a job and a flat but... je ne peux pas me plaindre puisque j'ai un emploi et un appartement mais...;
    ∎ we are lucky in that there are only a few of us nous avons de la chance d'être si peu nombreux
    ►► Computing in box (for e-mail) boîte f de réception, corbeille f d'arrivée

    Un panorama unique de l'anglais et du français > in

  • 13 get

    get [get]
    recevoir ⇒ 1A (a), 1A (d), 1A (g), 1A (i), 1B (b) avoir ⇒ 1A (a), 1A (b) toucher ⇒ 1A (a), 1A (b), 1B (b) trouver ⇒ 1A (b), 1A (h) obtenir ⇒ 1A (b), 1A (h) tenir ⇒ 1A (c) offrir ⇒ 1A (e) acheter ⇒ 1A (f) prendre ⇒ 1A (f), 1A (k), 1A (l) gagner ⇒ 1A (i) chercher ⇒ 1A (j) attraper ⇒ 1A (k), 1A (l), 1B (a) réserver ⇒ 1A (m) répondre ⇒ 1A (n) faire faire ⇒ 1C (b)-(d) préparer ⇒ 1D (a) entendre ⇒ 1D (b) comprendre ⇒ 1D (d) atteindre ⇒ 1E (a) devenir ⇒ 2A (a) se faire ⇒ 2A (b) commencer à ⇒ 2A (c), 2B (c) aller ⇒ 2B (a) réussir à ⇒ 2B (e)
    ( British pt & pp got [gɒt], cont getting [getɪŋ], American pt got [gɒt], pp gotten [gɒtən], cont getting [getɪŋ])
    A.
    (a) (receive → gift, letter, phone call) recevoir, avoir; (→ benefits, pension) recevoir, toucher; (→ medical treatment) suivre;
    ∎ I got a bike for my birthday on m'a donné ou j'ai eu ou j'ai reçu un vélo pour mon anniversaire;
    ∎ I get 'The Times' at home je reçois le 'Times' à la maison;
    ∎ this part of the country doesn't get much rain cette région ne reçoit pas beaucoup de pluie, il ne pleut pas beaucoup dans cette région;
    ∎ the living room gets a lot of sun le salon est très ensoleillé;
    ∎ I rang but I got no answer (at door) j'ai sonné mais je n'ai pas obtenu ou eu de réponse; (on phone) j'ai appelé sans obtenir de réponse;
    ∎ many students get grants beaucoup d'étudiants ont une bourse;
    ∎ he got five years for smuggling il a écopé de ou il a pris cinq ans (de prison) pour contrebande;
    ∎ he got a bullet in his shoulder il a reçu une balle dans l'épaule;
    ∎ familiar you're really going to get it! qu'est-ce que tu vas prendre ou écoper!;
    ∎ familiar I'll see that you get yours! je vais te régler ton compte!
    (b) (obtain → gen) avoir, trouver, obtenir; (→ through effort) se procurer, obtenir; (→ licence, loan, permission) obtenir; (→ diploma, grades) avoir, obtenir;
    ∎ where did you get that book? où avez-vous trouvé ce livre?;
    ∎ they got him a job ils lui ont trouvé du travail;
    ∎ I got the job! ils m'ont embauché!;
    ∎ can you get them the report? pouvez-vous leur procurer le rapport?;
    ∎ I got the idea from a book j'ai trouvé l'idée dans un livre;
    ∎ I got a glimpse of her face j'ai pu apercevoir son visage;
    ∎ you get a fine view from here il y a une vue magnifique d'ici;
    ∎ I've got six more to get (in collection) il m'en manque six;
    ∎ the town gets its water from the reservoir la ville reçoit son eau du réservoir;
    ∎ we get our wine directly from the vineyard en vin ou pour le vin, nous nous fournissons directement chez le producteur;
    ∎ they stopped in town to get some lunch (had lunch there) ils se sont arrêtés en ville pour déjeuner; (bought something to eat) ils se sont arrêtés en ville pour acheter de quoi déjeuner;
    ∎ I'm going out to get a breath of fresh air je sors prendre l'air;
    ∎ I'm going to get something to drink/eat (fetch) je vais chercher quelque chose à boire/manger; (consume) je vais boire/manger quelque chose;
    ∎ can I get a coffee? je pourrais avoir un café, s'il vous plaît?;
    ∎ get yourself a good lawyer trouvez-vous un bon avocat;
    ∎ get advice from your doctor demandez conseil à votre médecin;
    ∎ I need all the advice I can get j'ai besoin de tous les conseils qu'on peut me donner;
    ∎ to get (oneself) a wife/husband se trouver une femme/un mari;
    ∎ to get sb to oneself avoir qn pour soi tout seul;
    ∎ to get a divorce obtenir le divorce;
    ∎ get plenty of exercise faites beaucoup d'exercice;
    ∎ get plenty of sleep dormez beaucoup;
    ∎ try and get a few days off work essayez de prendre quelques jours de congé;
    ∎ I'll do it if I get the time/a moment je le ferai si j'ai le temps/si je trouve un moment;
    ∎ I got a lot from or out of my trip to China mon voyage en Chine m'a beaucoup apporté;
    ∎ she got very little from her lessons elle a très peu appris de ses leçons;
    ∎ he didn't get a chance to introduce himself il n'a pas eu l'occasion de se présenter
    (c) (inherit → characteristic) tenir;
    ∎ she gets her shyness from her father elle tient sa timidité de son père
    ∎ they got a lot of money for their flat la vente de leur appartement leur a rapporté beaucoup d'argent;
    ∎ they got a good price for the painting le tableau s'est vendu à un bon prix;
    ∎ what did you get for your car? combien est-ce que tu as vendu ta voiture?;
    ∎ he got nothing for his trouble il s'est donné de la peine pour rien;
    ∎ you don't get something for nothing on n'a rien pour rien
    (e) (offer as gift) offrir, donner;
    ∎ what did she get him for Christmas? qu'est-ce qu'elle lui a offert ou donné pour Noël?;
    ∎ I don't know what to get Jill for her birthday je ne sais pas quoi acheter à Jill pour son anniversaire
    (f) (buy) acheter, prendre;
    ∎ get your father a magazine when you go out achète une revue à ton père quand tu sortiras;
    ∎ get the paper too prends ou achète le journal aussi;
    ∎ we got the house cheap on a eu la maison (à) bon marché
    (g) (learn → information, news) recevoir, apprendre;
    ∎ we turned on the radio to get the news nous avons allumé la radio pour écouter les informations;
    ∎ she just got news or word of the accident elle vient juste d'apprendre la nouvelle de l'accident;
    ∎ he broke down when he got the news en apprenant la nouvelle il a fondu en larmes
    (h) (reach by calculation or experimentation → answer, solution) trouver; (→ result) obtenir;
    ∎ multiply 5 by 2 and you get 10 multipliez 5 par 2 et vous obtenez 10
    (i) (earn, win → salary) recevoir, gagner, toucher; (→ prize) gagner; (→ reputation) se faire;
    ∎ plumbers get £20 an hour un plombier gagne ou touche 20 livres de l'heure;
    ∎ he got a good name or a reputation as an architect il s'est fait une réputation dans le milieu de l'architecture;
    ∎ someone's trying to get your attention (calling) quelqu'un vous appelle; (waving) quelqu'un vous fait signe
    (j) (bring, fetch) (aller) chercher;
    ∎ he went and got a book from the library il est allé chercher un livre à la bibliothèque;
    ∎ go and get a doctor allez chercher un médecin;
    ∎ get me my coat va me chercher ou apporte-moi mon manteau;
    ∎ we had to get a doctor nous avons dû faire venir un médecin;
    ∎ he went to get a taxi il est parti chercher un taxi;
    ∎ what can I get you to drink? qu'est-ce que je vous sers à boire?;
    ∎ can I get you anything? (to somebody ill etc) est-ce que vous avez besoin de quelque chose?;
    ∎ they sent him to get help ils l'ont envoyé chercher de l'aide
    (k) (catch → ball) attraper; (→ bus, train) prendre, attraper;
    ∎ did you get your train? est-ce que tu as eu ton train?
    (l) (capture) attraper, prendre; (seize) prendre, saisir;
    ∎ the Mounties always get their man la police montée attrape toujours son homme (au Canada);
    ∎ he got me by the arm il m'a attrapé par le bras;
    ∎ the dog got him by the leg le chien l'a attrapé à la jambe;
    ∎ (I've) got you! je te tiens!
    (m) (book, reserve) réserver, retenir;
    ∎ we're trying to get a flight to Budapest nous essayons de réserver un vol pour Budapest
    (n) (answer → door, telephone) répondre;
    ∎ the doorbell's ringing - I'll get it! quelqu'un sonne à la porte - j'y vais!;
    ∎ will you get the phone? peux-tu répondre au téléphone?
    B.
    ∎ he got a chill il a pris ou attrapé froid;
    ∎ I get a headache when I drink red wine le vin rouge me donne mal à la tête;
    ∎ familiar to get it bad for sb avoir qn dans la peau
    (b) (experience, feel → shock) recevoir, ressentir, avoir; (→ fun, pain, surprise) avoir;
    ∎ I got the feeling something horrible would happen j'ai eu l'impression ou le pressentiment que quelque chose d'horrible allait arriver;
    ∎ I get the impression he doesn't like me j'ai l'impression que je ne lui plais pas;
    ∎ to get a thrill out of sth/doing sth prendre plaisir à qch/faire qch;
    ∎ familiar to get religion devenir croyant□
    ∎ you get some odd people on these tours il y a de drôles de gens dans ces voyages organisés;
    ∎ you get a lot of people marrying young here il y a beaucoup de gens qui se marient jeunes par ici;
    ∎ we don't get many accidents here nous n'avons pas beaucoup d'accidents par ici
    C.
    (a) (with adj or past participle) (cause to be) she managed to get the window closed/open elle a réussi à fermer/ouvrir la fenêtre;
    ∎ I got the car started j'ai démarré la voiture;
    ∎ don't get your feet wet! ne te mouille pas les pieds!;
    ∎ get the suitcases ready préparez les bagages;
    ∎ the children are getting themselves ready for school les enfants se préparent pour (aller à) l'école;
    ∎ I finally got her on her own or alone j'ai fini par réussir à la voir en tête à tête;
    ∎ we managed to get him in a good mood nous avons réussi à le mettre de bonne humeur;
    ∎ they've got me so I don't know whether I'm coming or going c'en est à un tel point que je ne sais plus où j'en suis;
    ∎ to get people interested (in sth) intéresser les gens (à qch);
    ∎ let me get this clear que ce soit bien clair;
    ∎ to get things under control prendre les choses en main;
    ∎ he likes his bath as hot as he can get it il aime que son bain soit aussi chaud que possible;
    ∎ the flat is as clean as I'm going to get it j'ai nettoyé l'appartement le mieux que j'ai pu;
    ∎ he got himself nominated president il s'est fait nommer président;
    ∎ don't get yourself all worked up ne t'en fais pas
    (b) (with infinitive) (cause to do or carry out) we couldn't get her to leave on n'a pas pu la faire partir;
    ∎ get him to move the car demande-lui de déplacer la voiture;
    ∎ I got it to work, I got it working j'ai réussi à le faire marcher;
    ∎ we have to get the government to tighten up on pollution control il faut que l'on obtienne du gouvernement qu'il renforce les lois contre la pollution;
    ∎ he got the other members to agree il a réussi à obtenir l'accord des autres membres;
    ∎ I can always get someone else to do it je peux toujours le faire faire par quelqu'un d'autre;
    ∎ I got her to talk about life in China je lui ai demandé de parler de la vie en Chine;
    ∎ they can't get the landlord to fix the roof ils n'arrivent pas à obtenir du propriétaire qu'il fasse réparer le toit;
    ∎ how do you get jasmine to grow indoors? comment peut-on faire pousser du jasmin à l'intérieur?
    (c) (with past participle) (cause to be done or carried out) to get sth done/repaired faire faire/réparer qch;
    ∎ to get one's hair cut se faire couper les cheveux;
    ∎ I didn't get anything done today je n'ai rien fait aujourd'hui;
    ∎ it's impossible to get anything done around here (by oneself) il est impossible de faire quoi que ce soit ici; (by someone else) il est impossible d'obtenir quoi que ce soit ici
    (d) (cause to come, go, move)
    ∎ how are you going to get this package to them? comment allez-vous leur faire parvenir ce paquet?;
    ∎ they eventually got all the boxes downstairs/upstairs ils ont fini par descendre/monter toutes leurs boîtes;
    ∎ I managed to get the old man downstairs/upstairs j'ai réussi à faire descendre/monter le vieil homme;
    ∎ I managed to get him away from the others j'ai réussi à l'éloigner des autres;
    ∎ get him away from me débarrassez-moi de lui;
    ∎ can you get me home? pouvez-vous me raccompagner?;
    ∎ they got her to the airport on time ils l'ont amenée à l'aéroport à l'heure;
    ∎ his friends managed to get him home ses amis ont réussi à le ramener (à la maison);
    ∎ how are we going to get the bike home? comment est-ce qu'on va ramener le vélo à la maison?;
    ∎ I got a message to them je leur ai fait parvenir un message;
    ∎ he can't get the children to bed il n'arrive pas à mettre les enfants au lit;
    ∎ I can't get my boots off/on je n'arrive pas à enlever/mettre mes bottes;
    ∎ we couldn't get the bed through the door nous n'avons pas pu faire passer le lit par la porte;
    ∎ figurative where has all this got us? où est-ce que tout ça nous a menés?;
    ∎ this is getting us nowhere ça ne nous mène nulle part, ça ne nous mène à rien;
    ∎ that won't get you very far! ça ne te servira pas à grand-chose!, tu ne seras pas beaucoup plus avancé!
    D.
    (a) (prepare → meal, drink) préparer;
    ∎ he's in the kitchen getting dinner il est à la cuisine en train de préparer le dîner;
    ∎ who's going to get the children breakfast? qui va préparer le petit déjeuner pour les enfants?;
    ∎ she got herself some breakfast elle s'est préparé un petit déjeuner
    (b) (hear correctly) entendre, saisir;
    ∎ I didn't get his name je n'ai pas saisi son nom
    ∎ I got her father on the phone j'ai parlé à son père ou j'ai eu son père au téléphone;
    ∎ I couldn't get her at the office je n'ai pas pu l'avoir au bureau;
    ∎ did you get the number you wanted? avez-vous obtenu le numéro que vous vouliez?;
    ∎ get me extension 3500 passez-moi ou donnez-moi le poste 3500
    (d) familiar (understand) comprendre□, saisir□ ;
    ∎ I don't get it, I don't get the point je ne comprends ou ne saisis pas, je n'y suis pas du tout;
    ∎ I don't get you or your meaning je ne comprends pas ce que vous voulez dire;
    ∎ if you get my meaning si tu vois ce que je veux dire□ ;
    ∎ don't get me wrong comprenez-moi bien;
    ∎ I think he's got the message now je crois qu'il a compris maintenant;
    ∎ I don't get the joke je ne vois pas ce qui est (si) drôle□ ;
    ∎ get it?, get me?, get my drift? tu saisis?, tu piges?;
    ∎ (I've) got it! ça y est!□, j'y suis!□ ;
    ∎ oh, I get you! ah! j'ai pigé!
    (e) (take note of) remarquer;
    ∎ did you get his address? lui avez-vous demandé son adresse?
    ∎ get him! who does he think he is? vise un peu ce mec, mais pour qui il se prend?;
    ∎ get (a load of) that! vise un peu ça!
    (g) familiar (listen to) écouter□ ;
    ∎ get a load of this! écoute un peu ça!;
    ∎ get him! écoute-le, celui-là!;
    E.
    (a) familiar (hit) atteindre□ ; (hit and kill) tuer□ ;
    ∎ she got him in the face with a pie elle lui a jeté une tarte à la crème à la figure;
    ∎ the bullet got him in the back il a pris la balle ou la balle l'a atteint dans le dos;
    ∎ a car got him il a été tué par une voiture
    (b) familiar (harm, punish)
    ∎ everyone's out to get me tout le monde est après moi
    (c) familiar (take vengeance on) se venger de□ ;
    ∎ we'll get you for this! on te revaudra ça!;
    ∎ I'll get him for that! je lui revaudrai ça!
    ∎ the pain gets me in the back j'ai des douleurs dans le dos□
    ∎ that song really gets me cette chanson me fait vraiment quelque chose
    (f) familiar (baffle, puzzle)
    ∎ you've got me there alors là, aucune idée
    (g) familiar (irritate) énerver□, agacer□ ;
    ∎ it really gets me when you're late qu'est-ce que ça peut m'énerver quand tu es en retard!
    (h) American (learn) apprendre;
    ∎ to get sth by heart apprendre qch par cœur
    (i) archaic (beget) engendrer;
    ∎ to get sb with child faire un enfant à qn
    (j) Radio & Television (signal, station) capter, recevoir
    ∎ he got his in Vietnam il est mort au Viêt Nam□
    A.
    (a) (become) devenir;
    ∎ I'm getting hungry/thirsty je commence à avoir faim/soif;
    ∎ get dressed! habille-toi!;
    ∎ to get fat grossir;
    ∎ to get married se marier;
    ∎ to get divorced divorcer;
    ∎ don't get lost! ne vous perdez pas!;
    ∎ how did that vase get broken? comment se fait-il que ce vase soit cassé?;
    ∎ he got so he didn't want to go out any more il en est arrivé à ne plus vouloir sortir;
    ∎ to get old vieillir;
    ∎ it's getting late il se fait tard;
    ∎ this is getting boring ça devient ennuyeux;
    ∎ to get used to sth/doing sth s'habituer à qch/à faire qch;
    ∎ familiar will you get with it! mais réveille-toi un peu!
    ∎ to get elected se faire élire, être élu;
    ∎ suppose he gets killed et s'il se fait tuer?;
    ∎ to get drowned se noyer;
    ∎ we got paid last week on a été payés la semaine dernière;
    ∎ I'm always getting invited to parties on m'invite toujours à des soirées
    (c) (with present participle) (start) commencer à, se mettre à;
    ∎ let's get going or moving! (let's leave) allons-y!; (let's hurry) dépêchons(-nous)!, grouillons-nous!; (let's start to work) au travail!;
    ∎ I'll get going on that right away je m'y mets tout de suite;
    ∎ I can't seem to get going today je n'arrive pas à m'activer aujourd'hui;
    ∎ she got talking to the neighbours elle s'est mise à discuter avec les voisins;
    ∎ we got talking about racism nous en sommes venus à parler de racisme;
    ∎ he got to thinking about it il s'est mis à réfléchir à la question
    B.
    (a) (go) aller, se rendre; (arrive) arriver;
    ∎ when did you get home? quand es-tu rentré?;
    ∎ it's nice to get home ça fait du bien de rentrer chez soi;
    ∎ how do you get to the museum? comment est-ce qu'on fait pour aller au musée?;
    ∎ how did you get in here? comment êtes-vous entré?;
    ∎ they should get here today ils devraient arriver ici aujourd'hui;
    ∎ how did you get here? comment es-tu venu?;
    ∎ how did that bicycle get here? comment se fait-il que ce vélo se trouve ici?;
    ∎ I took the train from Madrid to get there j'ai pris le train de Madrid pour y aller;
    ∎ she's successful now but it took her a while to get there elle a une bonne situation maintenant, mais ça ne s'est pas fait du jour au lendemain;
    ∎ he got as far as buying the tickets il est allé jusqu'à acheter les billets;
    ∎ I'd hoped things wouldn't get this far j'avais espéré qu'on n'en arriverait pas là;
    ∎ are you getting anywhere with that report? il avance, ce rapport?;
    ∎ now you're getting somewhere! enfin tu avances!;
    ∎ I'm not getting anywhere or I'm getting nowhere with this project je fais du surplace avec ce projet;
    ∎ we're not getting anywhere with this meeting cette réunion est une perte de temps;
    ∎ she won't get anywhere or she'll get nowhere if she's rude to people elle n'arrivera à rien en étant grossière avec les gens;
    ∎ where's your sister got to? où est passée ta sœur?;
    ∎ where did my keys get to? où sont passées mes clés?
    ∎ he got along the ledge as best he could il a avancé le long du rebord du mieux qu'il pouvait;
    ∎ she got behind a tree elle s'est mise derrière un arbre;
    ∎ to get into bed se coucher;
    ∎ get in or into the car! monte dans la voiture!;
    ∎ get over here! viens ici!;
    ∎ we couldn't get past the truck nous ne pouvions pas passer le camion
    (c) (with infinitive) (start) commencer à, se mettre à;
    ∎ each city is getting to look like another toutes les grandes villes commencent à se ressembler;
    ∎ to get to know sb apprendre à connaître qn;
    ∎ we got to like her husband nous nous sommes mis à apprécier ou à aimer son mari;
    ∎ you'll get to like it in the end ça finira par te plaire;
    ∎ his father got to hear of the rumours son père a fini par entendre les rumeurs;
    ∎ he's getting to be known il commence à être connu, il se fait connaître;
    ∎ they got to talking about the past ils en sont venus ou ils se sont mis à parler du passé
    (d) (become) devenir;
    ∎ it's getting to be impossible to find a flat ça devient impossible de trouver un appartement;
    ∎ she may get to be president one day elle pourrait devenir ou être président un jour;
    ∎ they got to be friends ils sont devenus amis
    (e) (manage) réussir à;
    ∎ we never got to see that film nous n'avons jamais réussi à ou nous ne sommes jamais arrivés à voir ce film;
    ∎ I didn't get to speak to him in person je n'ai pas pu lui parler en personne
    ∎ he never gets to stay up late on ne le laisse jamais se coucher tard□ ;
    ∎ I never get to drive on ne me laisse jamais conduire□
    (g) familiar (leave) se tirer;
    ∎ get! fous le camp!, tire-toi!
    3 noun
    familiar (in tennis) beau retour□ m
    (a) (be up and about, move around) se déplacer;
    ∎ how do you get about town? comment vous déplacez-vous en ville?;
    ∎ she gets about on crutches/in a wheelchair elle se déplace avec des béquilles/en chaise roulante;
    ∎ I don't get about much these days je ne me déplace pas beaucoup ces temps-ci
    (b) (travel) voyager;
    ∎ I get about quite a bit in my job je suis assez souvent en déplacement pour mon travail
    ∎ she certainly gets about elle connaît beaucoup de monde
    (d) (story, rumour) se répandre, circuler;
    ∎ the news or it got about that they were splitting up la nouvelle de leur séparation s'est répandue
    (a) (succeed in crossing) traverser, passer;
    ∎ the river was flooded but we managed to get across la rivière était en crue mais nous avons réussi à traverser
    ∎ our message is not getting across notre message ne passe pas
    (a) (over water, street → person) faire traverser;
    ∎ we couldn't get the supplies across (across the river) nous ne pouvions pas faire passer les vivres de l'autre côté;
    ∎ it was easy to get the people across (across the border) il était facile de faire passer les gens
    (b) (communicate) communiquer;
    ∎ I can't seem to get the idea across to them je n'arrive pas à leur faire comprendre ça;
    ∎ he managed to get his point across il a réussi à faire passer son message
    poursuivre
    (succeed) réussir, arriver;
    ∎ to get ahead in life or in the world réussir dans la vie;
    ∎ if you want to get ahead at the office, you have to work si tu veux de l'avancement au bureau, il faut que tu travailles
    (a) (fare, manage) aller;
    ∎ how are you getting along? comment vas-tu?, comment ça va?;
    ∎ she's getting along well in her new job elle se débrouille bien dans son nouveau travail;
    ∎ we can get along without him nous pouvons nous passer de lui ou nous débrouiller sans lui
    (b) (advance, progress) avancer, progresser;
    ∎ the patient is getting along nicely le patient est en bonne voie ou fait des progrès
    (c) (be on good terms) s'entendre;
    ∎ we get along fine nous nous entendons très bien, nous faisons bon ménage;
    ∎ she doesn't get along with my mother elle ne s'entend pas avec ma mère;
    ∎ she's easy to get along with elle est facile à vivre
    (d) (move away) s'en aller, partir; (go) aller, se rendre;
    ∎ it's time for me to be getting along, it's time I was getting along il est temps que je parte;
    ∎ I must be getting along to the office il faut que j'aille au bureau;
    ∎ British get along with you! (leave) va-t'en!, fiche le camp!; familiar (I don't believe you) à d'autres!
    (obstacle, problem) contourner; (law, rule) tourner;
    ∎ there's no getting around it, we'll have to tell her il n'y a pas d'autre moyen, il va falloir que nous le lui disions;
    ∎ she won't get around to reading it before tomorrow elle n'arrivera pas à (trouver le temps de) le lire avant demain;
    ∎ he finally got around to fixing the radiator il a fini par ou il est finalement arrivé à réparer le radiateur;
    ∎ it was some time before I got around to writing to her j'ai mis pas mal de temps avant de lui écrire
    (a) (reach → object, shelf) atteindre; (→ place) parvenir à, atteindre;
    ∎ I've put the pills where the children can't get at them j'ai mis les pilules là où les enfants ne peuvent pas les prendre;
    ∎ familiar just let me get at him! si jamais il me tombe sous la main!
    (b) (discover) trouver;
    ∎ to get at the truth découvrir la vérité
    (c) (mean, intend) entendre;
    ∎ I see what you're getting at je vois où vous voulez en venir;
    ∎ just what are you getting at? qu'est-ce que vous entendez par là?, où voulez-vous en venir?;
    ∎ what I'm getting at is why did she leave now? ce que je veux dire, c'est pourquoi est-elle partie maintenant?
    (d) familiar (criticize) s'en prendre à□, s'attaquer à□ ;
    ∎ you're always getting at me tu t'en prends toujours à moi
    (e) familiar (bribe, influence) acheter, suborner□ ;
    ∎ the witnesses had been got at les témoins avaient été achetés
    (a) (leave) s'en aller, partir;
    ∎ she has to get away from home/her parents il faut qu'elle parte de chez elle/s'éloigne de ses parents;
    ∎ I was in a meeting and couldn't get away j'étais en réunion et je ne pouvais pas m'échapper ou m'en aller;
    ∎ will you be able to get away at Christmas? allez-vous pouvoir partir (en vacances) à Noël?;
    ∎ to get away from the daily grind échapper au train-train quotidien;
    ∎ get away from it all, come to Florida! quittez tout, venez en Floride!;
    ∎ she's gone off for a couple of weeks to get away from it all elle est partie quelques semaines loin de tout
    (b) (move away) s'éloigner;
    ∎ get away from that door! éloignez-vous ou écartez-vous de cette porte!;
    ∎ get away from me! fichez-moi le camp!
    (c) (escape) s'échapper, se sauver;
    ∎ the murderer got away l'assassin s'est échappé;
    ∎ the thief got away with all the jewels le voleur est parti ou s'est sauvé avec tous les bijoux;
    ∎ there's no getting away from or you can't get away from the fact that the other solution would have been cheaper on ne peut pas nier (le fait) que l'autre solution aurait coûté moins cher;
    ∎ you can't get away from it, there's no getting away from it c'est comme ça, on n'y peut rien
    ∎ get away (with you)! à d'autres!
    (remove → person) emmener;
    ∎ get that child away from the road! éloignez cet enfant de la route!;
    ∎ get me away from here! fais-moi sortir d'ici!;
    ∎ get your dog away from my garden! faites sortir votre chien de mon jardin!;
    ∎ they managed to get him away from the TV ils ont fini par l'arracher de devant la télévision;
    ∎ to get sth away from sb prendre qch à qn
    ∎ he got away with cheating on his taxes personne ne s'est aperçu qu'il avait fraudé le fisc;
    ∎ I can't believe you got away with it! je n'arrive pas à croire que personne ne t'ait rien dit!;
    ∎ he got away with a small fine il s'en est tiré avec une petite amende;
    ∎ that child gets away with murder on laisse tout faire à ce gamin;
    ∎ her skirt is really tiny but she gets away with it sa jupe est vraiment très courte mais elle peut se le permettre
    ∎ get back! éloignez-vous!, reculez!
    (b) (return) revenir, retourner;
    ∎ I can't wait to get back home je suis impatient de rentrer (à la maison);
    ∎ get back in bed! va te recoucher!, retourne au lit!;
    ∎ I got back in the car/on the bus je suis remonté dans la voiture/dans le bus;
    ∎ to get back to sleep se rendormir;
    ∎ to get back to work (after break) se remettre au travail; (after holiday, illness) reprendre le travail;
    ∎ things eventually got back to normal les choses ont peu à peu repris leur cours (normal);
    ∎ getting or to get back to the point pour en revenir au sujet qui nous préoccupe;
    ∎ let's get back to your basic reasons for leaving revenons aux raisons pour lesquelles vous voulez partir;
    ∎ I'll get back to you on that (call back) je vous rappelle pour vous dire ce qu'il en est; (discuss again) nous reparlerons de cela plus tard
    ∎ do you think the Democrats will get back in? croyez-vous que le parti démocrate reviendra au pouvoir?
    (a) (recover → something lost or lent) récupérer; (→ force, strength) reprendre, récupérer; (→ health, motivation) retrouver;
    ∎ he got his job back il a été repris;
    ∎ I got back nearly all the money I invested j'ai récupéré presque tout l'argent que j'avais investi;
    ∎ you'll have to get your money back from the shop il faut que vous vous fassiez rembourser par le magasin
    (b) (return) rendre;
    ∎ we have to get this book back to her il faut que nous lui rendions ce livre
    (c) (return to original place) remettre, replacer;
    ∎ I can't get it back in the box je n'arrive pas à le remettre ou le faire rentrer dans le carton;
    ∎ I want to get these suitcases back down to the cellar je veux redescendre ces valises à la cave;
    ∎ he managed to get the children back to bed il a réussi à remettre les enfants au lit
    ∎ to get one's own back (on sb) se venger (de qn)□
    se venger de;
    ∎ he only said it to get back at him il n'a dit ça que pour se venger de lui
    (gen) rester à l'arrière, se laisser distancer; Sport se laisser distancer; figurative prendre du retard;
    ∎ he got behind with his work il a pris du retard dans son travail;
    ∎ we mustn't get behind with the rent il ne faut pas qu'on soit en retard pour le loyer
    (support, sympathize with) appuyer
    ➲ get by
    (a) (pass) passer;
    ∎ let me get by laissez-moi passer
    (b) (be acceptable) passer, être acceptable;
    ∎ their work just about gets by leur travail est tout juste passable ou acceptable
    (c) (manage, survive) se débrouiller, s'en sortir;
    ∎ how do you get by on that salary? comment tu te débrouilles ou tu t'en sors avec un salaire comme ça?;
    ∎ they get by as best they can ils se débrouillent ou s'en sortent tant bien que mal;
    ∎ we can get by without him nous pouvons nous passer de lui ou nous débrouiller sans lui
    ∎ can you get by the washing machine? est-ce que vous avez assez de place pour passer à côté de la machine à laver?
    (b) (escape attention of → censor, editor) échapper à;
    ∎ her film got by the censors son film a échappé à l'attention de la censure
    descendre;
    ∎ get down off that chair! descends de cette chaise!;
    ∎ may I get down (from the table)? (leave the table) puis-je sortir de table?;
    ∎ they got down on their knees ils se sont mis à genoux;
    ∎ get down! (hide) couchez-vous!; (to dog) bas les pattes!
    (a) (bring, fetch down → book from shelf etc) descendre
    (b) (reduce → temperature, inflation etc) faire baisser;
    ∎ to get one's weight down perdre du poids
    (c) (write down) noter;
    ∎ I didn't manage to get down what she said je n'ai pas réussi à noter ce qu'elle a dit
    (d) (depress) déprimer, démoraliser;
    ∎ work is really getting me down at the moment le travail me déprime vraiment en ce moment;
    ∎ this rainy weather gets him down cette pluie lui fiche le cafard;
    ∎ don't let it get you down ne te laisse pas abattre
    (e) (swallow) avaler, faire descendre
    se mettre à;
    ∎ I have to get down to balancing the books il faut que je me mette à faire les comptes;
    ∎ it's not so difficult once you get down to it ce n'est pas si difficile une fois qu'on s'y met;
    ∎ he got down to working on it this morning il s'y est mis ou s'y est attelé ce matin;
    ∎ it's hard getting down to work after the weekend c'est difficile de reprendre le travail après le week-end;
    ∎ we eventually got down to details nous avons fini par en arriver aux détails;
    ∎ when you get down to it, there's very little difference between them en fin de compte, il y a très peu de différence entre eux
    ➲ get in
    ∎ the thief got in through the window le cambrioleur est entré par la fenêtre;
    ∎ a car pulled up and she got in une voiture s'est arrêtée et elle est montée dedans;
    ∎ water had got in everywhere l'eau avait pénétré partout
    (b) (return home) rentrer;
    ∎ we got in about 4 a.m. nous sommes rentrés vers 4 heures du matin
    (c) (arrive) arriver;
    ∎ what time does your plane get in? à quelle heure ton avion arrive-t-il?
    (d) (be admitted → to club) se faire admettre; (→ to school, university) entrer, être admis ou reçu;
    ∎ he applied to Oxford but he didn't get in il voulait entrer à Oxford mais il n'a pas pu
    (e) (be elected → person) être élu; (→ party) accéder au pouvoir
    (f) familiar (become involved) participer□ ;
    ∎ she got in at the beginning elle est arrivée au début□
    (g) (interject) glisser;
    ∎ "what about me?" she managed to get in "et moi?" réussit-elle à glisser
    ∎ I hope to get in a bit of reading on holiday j'espère pouvoir lire ou que je trouverai le temps de lire pendant mes vacances;
    ∎ she got in some last-minute revision before the exam elle a réussi à faire des révisions de dernière minute avant l'examen
    (b) (insert) faire pénétrer;
    ∎ I couldn't get a word in je n'ai pas pu placer un mot, je n'ai pas pu en placer une
    (c) (collect, gather → crops) rentrer, engranger; (→ debts) recouvrer; (→ taxes) percevoir
    ∎ I must get in some more coal je dois faire une provision de charbon;
    ∎ to get in supplies s'approvisionner
    (e) (call in → doctor, plumber) faire venir; (→ dog, cat) faire rentrer;
    ∎ shouldn't Elaine be in on this meeting? - of course, could you get her in? on n'a pas besoin d'Elaine pour cette réunion? - si, bien sûr, tu peux lui demander de venir?
    (f) (hand in, submit) rendre, remettre;
    ∎ did you get your application in on time? as-tu remis ton dossier de candidature à temps?
    (g) (cause to be admitted → to club, university) faire admettre ou accepter; (cause to be elected) faire élire
    (h) (plant → seeds) planter, semer; (→ bulbs, plants) planter
    (i) British familiar (pay for, stand) payer□, offrir□ ;
    ∎ he got the next round in il a payé la tournée suivante
    (building) entrer dans; (vehicle) monter dans;
    ∎ he had just got in the door when the phone rang il venait juste d'arriver ou d'entrer quand le téléphone a sonné
    ∎ to get in on a deal prendre part à un marché;
    ∎ to get in on the fun se mettre de la partie
    faire participer à;
    ∎ he got me in on the deal il m'a intéressé à l'affaire
    (a) (building) entrer dans; (vehicle) monter dans
    (b) (arrive in) arriver à;
    ∎ we get into Madrid at 3 o'clock nous arrivons à Madrid à 3 heures;
    ∎ the train got into the station le train est entré en gare
    (c) (put on → dress, shirt, shoes) mettre; (→ trousers, stockings) enfiler, mettre; (→ coat) endosser;
    ∎ she got into her clothes elle a mis ses vêtements ou s'est habillée;
    ∎ can you still get into your jeans? est-ce que tu rentres encore dans ton jean?
    (d) (be admitted to → club, school, university) entrer dans;
    ∎ he'd like to get into the club il voudrait devenir membre du club;
    ∎ her daughter got into medical school sa fille a été admise dans ou est entrée dans une école de médecine;
    ∎ to get into office être élu
    ∎ he wants to get into politics il veut se lancer dans la politique;
    ∎ they got into a conversation about South Africa ils se sont mis à parler de l'Afrique du Sud;
    ∎ we got into a fight over who had to do the dishes nous nous sommes disputés pour savoir qui devait faire la vaisselle;
    ∎ this is not the moment to get into that ce n'est pas le moment de parler de ça
    (f) familiar (take up) s'intéresser à□ ;
    ∎ he got into Eastern religions il a commencé à s'intéresser aux religions orientales;
    ∎ it's a hard book to get into c'est un livre dans lequel il est difficile de rentrer □
    ∎ he soon got into her way of doing things il s'est vite fait ou s'est vite mis à sa façon de faire les choses
    ∎ to get into debt s'endetter;
    ∎ he got into a real mess il s'est mis dans un vrai pétrin;
    ∎ the children were always getting into mischief les enfants passaient leur temps à faire des bêtises;
    ∎ I got into a real state about the test j'étais dans tous mes états à cause du test;
    ∎ she got into trouble with the teacher elle a eu des ennuis avec le professeur
    ∎ what's got into you? qu'est-ce qui te prend?, quelle mouche te pique?;
    ∎ I wonder what got into him to make him act like that je me demande ce qui l'a poussé à réagir comme ça
    ∎ to get sth into sth (faire) (r)entrer qch dans qch;
    ∎ to get the key into the lock mettre ou introduire la clef dans la serrure;
    ∎ to get an article into a paper faire accepter un article par un journal;
    ∎ to get an idea into one's head se mettre une idée en tête;
    ∎ familiar when will you get it into your thick head that I don't want to go? quand est-ce que tu vas enfin comprendre que je ne veux pas y aller?□
    (b) (cause to be admitted to → club) faire entrer à; (→ school, university) faire entrer dans;
    ∎ he got his friend into the club il a permis à son ami de devenir membre du club;
    ∎ the president got his son into Harvard le président a fait entrer ou accepter ou admettre son fils à Harvard
    ∎ she got herself into a terrible state elle s'est mis dans tous ses états;
    ∎ he got them into a lot of trouble il leur a attiré de gros ennuis
    (d) (involve in) impliquer dans, entraîner dans;
    ∎ you're the one who got us into this c'est toi qui nous as embarqués dans cette histoire
    (e) familiar (make interested in) faire découvrir□ ; (accustom to) habituer à□, faire prendre l'habitude de□ ;
    ∎ he got me into jazz il m'a initié au jazz□
    (a) (ingratiate oneself with) s'insinuer dans ou s'attirer les bonnes grâces de, se faire bien voir de;
    ∎ they tried to get in with the new director ils ont essayé de se faire bien voir du nouveau directeur
    (b) (associate with → person, group etc) fréquenter;
    ∎ he has got in with a new gang il n'est pas plus avec la même bande;
    ∎ she got in with the wrong crowd at school elle avait de mauvaises fréquentations à l'école
    ➲ get off
    (a) (leave bus, train etc) descendre;
    ∎ get off at the next stop descendez au prochain arrêt;
    ∎ familiar I told him where to get off! je l'ai envoyé sur les roses!, je l'ai envoyé promener!;
    ∎ familiar where do you get off telling me what to do? qu'est-ce qui te prend de me dicter ce que je dois faire?
    (b) (depart → person) s'en aller, partir; (→ car) démarrer; (→ plane) décoller; (→ letter, parcel) partir;
    ∎ I have to be getting off to work il faut que j'aille au travail;
    ∎ figurative the project got off to a bad/good start le projet a pris un mauvais/bon départ
    (c) (leave work) finir, s'en aller; (take time off) se libérer;
    ∎ what time do you get off? à quelle heure finissez-vous?;
    ∎ can you get off early tomorrow? peux-tu quitter le travail de bonne heure demain?
    (d) (escape punishment) s'en sortir, s'en tirer, en être quitte;
    ∎ she didn't think she'd get off so lightly elle n'espérait pas s'en tirer à si bon compte;
    ∎ the students got off with a fine/warning les étudiants en ont été quittes pour une amende/un avertissement
    ∎ hey! get off! that's MY book! hé! laisse ça! c'est mon livre ou c'est à moi ce livre!
    (f) (go to sleep) s'endormir
    (a) (leave → bus, train, plane etc) descendre de
    (b) (descend from → bike, wall, chair etc) descendre de;
    ∎ he got off his horse il est descendu de cheval;
    ∎ if only the boss would get off my back si seulement le patron me fichait la paix
    (c) (depart from) partir de, décamper de;
    ∎ get off my property fichez le camp de chez moi;
    ∎ get off the grass! ne marche pas sur la pelouse!;
    ∎ we got off the road to let the ambulance pass nous sommes sortis de la route pour laisser passer l'ambulance
    ∎ get off me! laisse-moi tranquille!, lâche-moi!
    (e) (escape from) se libérer de; (avoid) échapper à;
    ∎ she managed to get off work elle a réussi à se libérer;
    ∎ how did you get off doing the housework? comment as-tu fait pour échapper au ménage?
    (a) (cause to leave, climb down) faire descendre;
    ∎ get the cat off the table fais descendre le chat de (sur) la table;
    ∎ the conductor got the passengers off the train le conducteur a fait descendre les passagers du train;
    ∎ figurative try to get her mind off her troubles essaie de lui changer les idées
    (b) (send) envoyer, faire partir;
    ∎ I want to get this letter off je veux expédier cette lettre ou mettre cette lettre à la poste;
    ∎ she got the boys off to school elle a expédié ou envoyé les garçons à l'école;
    ∎ we got him off on the morning train nous l'avons mis au train du matin
    (c) (remove → clothing, lid) enlever, ôter; (→ stains) faire partir ou disparaître, enlever;
    ∎ I can't get this ink off my hands je n'arrive pas à faire partir cette encre de mes mains;
    ∎ get your hands off that cake! ne touche pas à ce gâteau!;
    ∎ get your hands off me! ne me touche pas!;
    ∎ get your feet off the table! enlève tes pieds de sur la table!;
    ∎ figurative he'd like to get that house off his hands il aimerait bien se débarrasser de cette maison
    (d) (free from punishment) tirer d'affaire; (in court) faire acquitter;
    ∎ he'll need a good lawyer to get him off il lui faudra un bon avocat pour se tirer d'affaire;
    ∎ to get sb off doing sth dispenser qn de faire qch
    (e) (put to sleep) endormir;
    ∎ I've just managed to get the baby off (to sleep) je viens de réussir à endormir le bébé
    ∎ to get a day/week off prendre un jour/une semaine de congé;
    ∎ can you get tomorrow afternoon/next week off? est-ce que tu peux prendre un congé demain après-midi/la semaine prochaine?
    ∎ to get sth off sb obtenir qch de qn;
    ∎ I got that story off the woman next door je tiens cette histoire de la voisine;
    ∎ I got this cold off the woman next door la voisine m'a passé son rhume
    ∎ he gets off on pornographic films il prend son pied en regardant des films pornos;
    ∎ is that what you get off on? c'est comme ça que tu prends ton pied?;
    ∎ figurative he gets off on teasing people il adore taquiner les gens□ ;
    ∎ I really get off on hip-hop! j'adore le hip-hop!□
    ∎ he gets off on heroin il se défonce à l'héroïne
    ∎ to get off with sb faire une touche avec qn
    ➲ get on
    (a) (on bus, plane, train) monter; (on ship) monter à bord
    (b) (fare, manage)
    ∎ how's your husband getting on? comment va votre mari?;
    ∎ how did he get on at the interview? comment s'est passé son entretien?, comment ça a marché pour son entretien?;
    ∎ you'll get on far better if you think about it first tout ira mieux si tu réfléchis avant
    (c) (make progress) avancer, progresser;
    ∎ Jennifer is getting on very well in maths Jennifer se débrouille très bien en maths;
    ∎ how's your work getting on? ça avance, ton travail?
    (d) (succeed) réussir, arriver;
    ∎ to get on in life or in the world faire son chemin ou réussir dans la vie;
    ∎ some say that in order to get on, you often have to compromise il y a des gens qui disent que pour réussir (dans la vie), il faut souvent faire des compromis
    (e) (continue) continuer;
    ∎ we must be getting on il faut que nous partions;
    ∎ do you think we can get on with the meeting now? croyez-vous que nous puissions poursuivre notre réunion maintenant?;
    ∎ get on with your work! allez! au travail!;
    ∎ they got on with the job ils se sont remis au travail
    (f) (be on good terms) s'entendre;
    ∎ my mother and I get on well je m'entends bien avec ma mère;
    ∎ they don't get on ils ne s'entendent pas;
    ∎ she's never got on with him elle ne s'est jamais entendue avec lui;
    ∎ to be difficult/easy to get on with être difficile/facile à vivre
    (g) (grow late → time)
    ∎ time's getting on il se fait tard;
    ∎ it was getting on in the evening, the evening was getting on la soirée tirait à sa fin
    (h) (grow old → person) se faire vieux (vieille);
    ∎ she's getting on (in years) elle commence à se faire vieille
    ∎ get on with it! (continue speaking) continuez!; (continue working) allez! au travail!; (hurry up) mais dépêchez-vous enfin!;
    ∎ familiar get on with you! (I don't believe you) à d'autres!
    (bus, train) monter dans; (plane) monter dans, monter à bord de; (ship) monter à bord de; (bed, horse, table, bike) monter sur;
    ∎ he got on his bike il est monté sur ou il a enfourché son vélo;
    ∎ get on your feet levez-vous, mettez-vous debout;
    ∎ how did these papers get on my desk? comment est-ce que ces papiers se sont retrouvés ou sont arrivés sur mon bureau?;
    ∎ figurative it took the patient a while to get (back) on his feet le patient a mis longtemps à se remettre
    (a) (help onto → bus, train) faire monter dans; (→ bed, bike, horse, table) faire monter sur;
    ∎ they got him on his feet ils l'ont mis debout;
    ∎ figurative the doctor got her on her feet le médecin l'a remise sur pied
    (b) (coat, gloves, shoes) mettre, enfiler; (lid) mettre;
    ∎ I can't get these trousers on any more je n'entre plus dans ce pantalon
    ∎ to get it on (with sb) (have sex) s'envoyer en l'air (avec qn); (fight) se friter (avec qn);
    ∎ to get it on (get started) s'y mettre□
    ∎ the president is getting on for sixty le président approche de la soixantaine ou a presque soixante ans;
    ∎ it's getting on for midnight il est presque minuit, il n'est pas loin de minuit;
    ∎ it's getting on for three weeks since we saw her ça va faire bientôt trois semaines que nous ne l'avons pas vue;
    ∎ there were getting on for ten thousand demonstrators il n'y avait pas loin ou il y avait près de dix mille manifestants
    ∎ to get onto a subject or onto a topic aborder un sujet;
    ∎ how did we get onto reincarnation? comment est-ce qu'on en est venus à parler de réincarnation?;
    ∎ I'll get right onto it! je vais m'y mettre tout de suite!
    (c) (contact) prendre contact avec, se mettre en rapport avec; (speak to) parler à; (call) téléphoner à, donner un coup de fil à
    (d) familiar (become aware of) découvrir□ ;
    ∎ the plan worked well until the police got onto it le plan marchait bien jusqu'à ce que la police tombe dessus
    (e) (nag, rebuke) harceler;
    ∎ his father is always getting onto him to find a job son père est toujours à le harceler pour qu'il trouve du travail
    ∎ he got onto the school board il a été élu au conseil d'administration de l'école
    (a)
    (b) (cause to talk about) faire parler de, amener à parler de;
    ∎ we got him onto (the subject of) his activities in the Resistance nous l'avons amené à parler de ses activités dans la Résistance
    ➲ get out
    (a) (leave building, room etc) sortir; (leave vehicle) descendre; (leave organization, town) quitter;
    ∎ he got out of the car il est sorti de la voiture;
    ∎ to get out of bed se lever, sortir de son lit;
    ∎ you'd better get out of here tu ferais bien de partir ou sortir;
    ∎ get out! sortez!;
    ∎ get out of here! (leave) sortez d'ici!; American familiar (I don't believe it) mon œil!;
    ∎ to get out while the going is good partir au bon moment
    (b) (go out) sortir;
    ∎ they don't get out much ils ne sortent pas beaucoup
    (c) (be released from prison, hospital) sortir
    (d) (information, news) se répandre, s'ébruiter;
    ∎ the secret got out le secret a été éventé
    (e) (escape) s'échapper;
    ∎ the prisoner got out of his cell le prisonnier s'est échappé de sa cellule;
    ∎ he was lucky to get out alive il a eu de la chance de s'en sortir vivant
    ∎ theaters were getting out les gens sortaient des théâtres
    (a) (bring out → champagne, furniture, books, car) sortir; (person) (faire) sortir;
    ∎ to get a book out from the library emprunter un livre à la bibliothèque
    (b) (produce, publish → book) publier, sortir; (→ list) établir, dresser
    (c) (speak with difficulty) prononcer, sortir;
    ∎ I could barely get a word out c'est à peine si je pouvais dire ou prononcer ou sortir un mot;
    ∎ familiar to get out from under s'en sortir□, s'en tirer□
    (d) (free → hostages etc) libérer
    (e) (remove) enlever; (nail etc) arracher; (cork) retirer; (stain) faire disparaître
    (f) Sport (in cricket → batsman) renverser le guichet à
    (a) (leave → building) sortir de; (car, train) descendre de;
    ∎ let's get out of here partons d'ici;
    ∎ he managed to get out of the country (criminal, refugee) il a réussi à quitter le pays;
    ∎ to get out of bed se lever;
    ∎ to get out of prison/the army sortir de prison/quitter l'armée;
    ∎ to get out of sb's way s'écarter du chemin de qn, faire place à qn;
    ∎ very familiar get the hell out of here! fiche(-moi) le camp!
    (b) (avoid) éviter, échapper à; (obligation) se dérober ou se soustraire à;
    ∎ how did you get out of doing the dishes? comment as-tu pu échapper à la vaisselle?;
    ∎ he tried to get out of helping me il a essayé de se débrouiller pour ne pas devoir m'aider;
    ∎ we have to go, there's no getting out of it il faut qu'on y aille, il n'y a rien à faire ou il n'y a pas moyen d'y échapper;
    ∎ there's no getting out of it, you were the better candidate il faut le reconnaître ou il n'y a pas à dire, vous étiez le meilleur candidat
    ∎ to get out of trouble se tirer d'affaire;
    ∎ they managed to get out of the clutches of the mafia ils ont réussi à se tirer des griffes de la mafia;
    ∎ how can I get out of this mess? comment puis-je me tirer de ce pétrin?
    ∎ to get out of (the habit of) doing sth perdre l'habitude de faire qch
    (a) (take out of) sortir de;
    ∎ get the baby out of the house every now and then sors le bébé de temps en temps;
    ∎ she got a handkerchief out of her handbag elle a sorti un mouchoir de son sac à main;
    ∎ how many books did you get out of the library? combien de livres as-tu emprunté à ou sorti de la bibliothèque?
    ∎ the lawyer got his client out of jail l'avocat a fait sortir son client de prison;
    ∎ figurative the phone call got her out of having to talk to me le coup de fil lui a évité d'avoir à me parler;
    ∎ he'll never get himself out of this one! il ne s'en sortira jamais!;
    ∎ my confession got him out of trouble ma confession l'a tiré d'affaire
    (c) (extract → cork) sortir de; (→ nail, splinter) enlever de; (→ stain) faire partir de, enlever de;
    ∎ I can't get the cork out of the bottle je n'arrive pas à déboucher la bouteille;
    ∎ the police got a confession/the truth out of him la police lui a arraché une confession/la vérité;
    ∎ we got the money out of him nous avons réussi à obtenir l'argent de lui;
    ∎ I can't get anything out of him je ne peux rien tirer de lui;
    ∎ I can't get the idea out of my mind je ne peux pas chasser cette idée de mon esprit
    (d) (gain from) gagner, retirer;
    ∎ to get a lot out of sth tirer (un) grand profit de qch;
    ∎ I didn't get much out of that class ce cours ne m'a pas apporté grand-chose, je n'ai pas retiré grand-chose de ce cours;
    ∎ the job was difficult but she got something out of it la tâche était difficile, mais elle y a trouvé son compte ou en a tiré profit
    (a) (cross → river, street) traverser, franchir; (→ fence, wall) franchir, passer par-dessus
    (b) (recover from → illness) se remettre de, guérir de; (→ accident) se remettre de; (→ loss) se remettre de, se consoler de;
    ∎ I'll never get over her je ne l'oublierai jamais;
    ∎ he can't get over her death il n'arrive pas à se remettre de sa mort ou disparition;
    ∎ we couldn't get over our surprise nous n'arrivions pas à nous remettre de notre surprise;
    ∎ I can't get over how much he's grown! qu'est-ce qu'il a grandi, je n'en reviens pas!;
    ∎ I can't get over it! je n'en reviens pas!;
    ∎ he couldn't get over the fact that she had come back il n'en revenait pas qu'elle soit revenue;
    ∎ I can't get over your having refused je n'en reviens pas que vous ayez refusé;
    ∎ he'll get over it! il n'en mourra pas!
    (c) (master, overcome → obstacle) surmonter; (→ difficulty) surmonter, venir à bout de;
    ∎ they soon got over their shyness ils ont vite oublié ou surmonté leur timidité
    (a) (cause to cross) faire traverser
    (b) (communicate → idea, message) faire passer
    (a) (cross) traverser;
    ∎ to get over to France/America aller en France/Amérique;
    ∎ we'll try to get over next weekend (to visit) nous essayerons de venir vous voir le week-end prochain
    (b) (idea, message) passer
    (finish with) en finir avec;
    ∎ let's get it over with finissons-en;
    ∎ I expect you'll be glad to get it over with j'imagine que vous serez soulagé quand ce sera terminé
    (b) (exhibition, museum) faire le tour de; (corner) passer
    ∎ (bring, take) I'll get the books round (to you) as soon as I can je t'apporterai les livres dès que je le pourrai
    (b) the doctor said she'd get round as soon as she could le docteur a dit qu'elle viendrait ou passerait dès qu'elle pourrait;
    ∎ I didn't manage to get round to each pupil in the class je n'ai pas réussi à m'occuper de chaque élève de la classe
    ∎ the road was blocked and no one could get through la route était bloquée et personne ne pouvait passer;
    ∎ they managed to get through to the wounded ils ont réussi à parvenir jusqu'aux blessés;
    ∎ the letter got through to her la lettre lui est parvenue;
    ∎ the message didn't get through le message n'est pas arrivé;
    ∎ despite the crowds, I managed to get through malgré la foule, j'ai réussi à passer
    (b) (candidate, student → succeed) réussir; (→ in exam) être reçu, réussir;
    ∎ the team got through to the final l'équipe s'est classée pour la finale
    (c) (bill, motion) passer, être adopté ou voté
    (d) (make oneself understood) se faire comprendre;
    ∎ I can't seem to get through to her elle et moi ne sommes pas sur la même longueur d'onde
    (e) (contact) contacter; Telecommunications obtenir la communication;
    ∎ I can't get through to his office je n'arrive pas à avoir son bureau
    (f) American (finish) finir, terminer;
    ∎ call me when you get through appelez-moi quand vous aurez ou avez fini
    (a) (come through → hole, window) passer par; (→ crowd) se frayer un chemin à travers ou dans; (→ military lines) percer, franchir
    (b) (survive → storm, winter) survivre à; (→ difficulty) se sortir de, se tirer de;
    ∎ he got through it alive il s'en est sorti (vivant)
    (c) (complete, finish → book) finir, terminer; (→ job, project) achever, venir à bout de;
    ∎ I got through an enormous amount of work j'ai abattu beaucoup de travail;
    ∎ it took us one week to get through the entire play il nous a fallu une semaine pour venir à bout de la pièce
    (d) (consume, use up) consommer, utiliser;
    ∎ we get through a litre of olive oil a week nous utilisons un litre d'huile d'olive par semaine;
    ∎ they got through their monthly salary in one week en une semaine ils avaient dépensé tout leur salaire du mois;
    ∎ he gets through eight shirts a week il salit huit chemises par semaine;
    ∎ we'll never get through all this food nous ne viendrons jamais à bout de toute cette nourriture
    (e) (endure, pass → time) faire passer;
    ∎ how will I get through this without you? comment pourrai-je vivre cette épreuve sans toi?;
    ∎ they got through the day without a single argument ils ne se sont pas disputés une seule fois de toute la journée;
    ∎ the Government may have difficulty getting through another six months le gouvernement aura peut-être du mal à tenir encore six mois
    (f) (exam) réussir, être reçu à
    (g) (of bill, motion) passer;
    ∎ the bill got through both Houses le projet de loi a été adopté par les deux Chambres
    (a) (transport, send successfully) faire parvenir;
    ∎ they got the food supplies through ils ont réussi à faire parvenir les provisions alimentaires (à destination);
    ∎ to get sth through customs (faire) passer qch à la douane;
    ∎ you'll never get that desk through tu n'arriveras jamais à faire passer ce bureau
    (b) (transmit → message) faire passer, transmettre, faire parvenir;
    ∎ can you get this letter through to my family? pouvez-vous transmettre ou faire parvenir cette lettre à ma famille?
    ∎ I finally got it through to him that I wasn't interested j'ai fini par lui faire comprendre que je n'étais pas intéressé;
    ∎ familiar when will you get it through your thick head that I don't want to go? quand est-ce que tu vas enfin comprendre que je ne veux pas y aller?□
    (d) (bill, motion) faire adopter, faire passer;
    ∎ the party got the bill through the Senate le parti a fait voter ou adopter le projet de loi par le Sénat
    ∎ it was your essay that got you through (the exam) c'est grâce à ta dissertation que tu as réussi l'examen
    ∎ I need four cups of coffee to get me through the day il me faut mes quatre tasses de café par jour
    terminer, finir
    (a) (reach) arriver à;
    ∎ where have you got to? (in book, work) où en es-tu?;
    ∎ it got to the point where he couldn't walk another step il en est arrivé au point de ne plus pouvoir faire un pas
    (b) (deal with) s'occuper de;
    ∎ I'll get to you in a minute je suis à toi ou je m'occupe de toi dans quelques secondes;
    ∎ he'll get to it tomorrow il va s'en occuper demain
    ∎ that music really gets to me (moves me) cette musique me touche vraiment□ ; (annoys me) cette musique me tape sur le système;
    ∎ don't let it get to you! ne t'énerve pas pour ça!
    ∎ they got to the witness (bribed) ils ont acheté le témoin; (killed) ils ont descendu le témoin
    (a) (meet) se réunir, se rassembler;
    ∎ can we get together after the meeting? on peut se retrouver après la réunion?
    (b) (reach an agreement) se mettre d'accord;
    ∎ the committee got together on the date les membres du comité se sont entendus ou se sont mis d'accord sur la date;
    ∎ you'd better get together with him on the proposal vous feriez bien de vous entendre avec lui au sujet de la proposition
    (people) réunir, rassembler; (things) rassembler, ramasser; (thoughts) rassembler;
    ∎ to get some money together réunir une somme d'argent;
    ∎ let me get my thoughts together laissez-moi rassembler mes idées;
    ∎ familiar to get one's act together se secouer;
    ∎ familiar she's really got it together (in life) elle sait ce qu'elle fait□ ; (in job etc) elle domine son sujet□ ;
    ∎ familiar I never thought he would get it together je n'aurais jamais pensé qu'il y arriverait□
    ➲ get up
    (a) (arise from bed) se lever;
    ∎ it was 6 o'clock when we got up il était 6 heures quand nous nous sommes levés;
    ∎ I like to get up late on Sundays j'aime faire la grasse matinée le dimanche;
    ∎ get up! sors du lit!, debout!, lève-toi!
    (b) (rise to one's feet) se lever, se mettre debout;
    ∎ she had to get up from her chair elle a été obligée de se lever de sa chaise;
    ∎ to get up from the table se lever ou sortir de table;
    ∎ get up off the floor! relève-toi!;
    ∎ please don't bother getting up restez assis, je vous prie
    (c) (climb up) monter;
    ∎ they got up on the roof ils sont montés sur le toit;
    ∎ she got up behind him on the motorcycle elle est montée derrière lui sur la moto
    (d) (of wind) se lever
    ∎ get up! allez!
    (stairs) monter; (ladder, tree) monter à; (hill) gravir
    (a) (cause to rise to feet) faire lever; (awaken) réveiller
    (b) (move up) monter;
    ∎ how are we going to get this desk up to the fifth floor? comment allons-nous monter ce bureau jusqu'au cinquième étage?;
    ∎ to get sb up the stairs (help climb) aider qn à monter l'escalier
    (c) (generate, work up)
    ∎ to get up speed gagner de la vitesse;
    ∎ to get one's courage up rassembler son courage;
    ∎ I can't get up any enthusiasm for the job je n'arrive pas à éprouver d'enthousiasme pour ce travail
    (d) familiar (organize → entertainment, party) organiser□, monter□ ; (→ petition) organiser□ ; (→ play) monter□ ; (→ excuse, story) fabriquer□, forger□
    (e) (dress up) habiller; (in costume) déguiser;
    ∎ their children are always so nicely got up leurs enfants sont toujours si bien habillés;
    ∎ to get oneself up se mettre sur son trente et un
    (f) familiar (study → subject) bûcher, travailler□ ; (→ notes, speech) préparer□
    ∎ to get it up bander
    (a) (do) faire;
    ∎ he gets up to all kinds of mischief il fait des tas de bêtises;
    ∎ what have you been getting up to lately? qu'est-ce que tu deviens?
    ∎ I've got up to chapter 5 j'en suis au chapitre 5;
    ∎ where have you got up to? (in book, work) où en êtes-vous?

    Un panorama unique de l'anglais et du français > get

  • 14 si

    si
    [s‘i] sm Mús si. • pron sing+pl soi (se). si mesmo soi-même.
    * * *
    si
    [`si]
    Pronome (ele, coisa, animal) lui
    (ela) elle
    (eles, elas) eux(elles)
    falar para si parler tout seul
    estar fora de si être hors de soi
    voltar a si revenir à soi
    cheio de si imbu de sa personne
    em si en soi
    entre si entre eux/elles
    para si pour lui/elle/eux/elles
    por si só (sem ajuda) tout seul(toute seule)
    si mesmo ou próprio lui-même
    si mesma elle-même
    si mesmos eux-mêmes
    * * *
    si
    nome masculino
    pronome pessoal
    1 (ele, ela) soi
    por si
    pour soi
    para si (próprio)
    pour soi (même)
    estar fora de si
    être hors de soi
    2 (você) vous
    de si
    de vous
    por si
    pour vous
    isto é para si
    ceci est pour vous

    Dicionário Português-Francês > si

  • 15 refero

    rĕfĕro, ferre, rĕtŭli (poét. rettŭli), rĕlātum [re, préf. + fero] - tr. -    - rĕfert → rĕfĕro [re, préf. + fero] [] refert [rē, abl. de res + fert] → rēfert. [st1]1 [-] rapporter, ramener (chez soi); ramener (comme gain, comme conquête), remporter, gagner, obtenir.    - referre vasa domum, Plaut.: rapporter chez soi des vases (pris ailleurs).    - referre aurum secum, Plaut.: emporter son or.    - referre signa: rapporter des enseignes.    - referre victoriam ex (de) hostibus: remporter une victoire sur les ennemis.    - repulsam referre: [ramener un échec] = subir un échec.    - neque tu istud unquam decretum sine caede nostra referes, Liv. 3: et tu n'obtiendras l'exécution de ton arrêt qu'en nous égorgeant. [st1]2 [-] porter en arrière; tourner en arrière, revenir, retourner; tirer, retirer.    - me referunt pedes in Tusculanum, Cic. Att. 15, 16: mes pas me ramènent dans ma maison de campagne de Tusculum.    - referre se: retourner.    - Romam se rettulit, Cic.: il retourna à Rome.    - referre oculos ad aliquem: ramener les yeux sur qqn.    - referre pedem (gradum): retourner, reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - referre pedem ad aliquem, Plaut.: retourner vers qqn.    - referre se ou referri: reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - eum domum rettulerunt, Nep.: ils le retournèrent chez lui.    - relatus domum, Tac. An. 3: de retour chez lui.    - telum e corpore referre, Sil.: retirer un trait du corps. [st1]3 [-] apporter, donner (une chose due), rembourser, rendre, restituer, redonner; offrir (ce qui est dû aux dieux, aux mânes).    - referre gratiam (qqf. gratias) alicui: rendre un bienfait à qqn, être reconnaissant à qqn, récompenser qqn.    - debeo sperare omnis deos mihi relaturos esse gratiam, Cic. Cat. 4: je dois espérer que tous les dieux me témoigneront leur reconnaissance.    - de praemiis vestris et de referenda gratia cogitare, Caes. BC. 2: penser à vos récompenses et à la reconnaissance qui vous est due.    - par pari referre, Cic.: rendre la pareille.    - referre vicem, Ov.: rendre la pareille.    - referre gratiam meritam: témoigner une reconnaissance méritée.    - referre sacra Cereri, Virg.: offrir à Cérès les sacrifices dus. [st1]4 [-] rendre, vomir.    - cum sanguine mixta vina refert, Virg.: il rend des flots de vin mêlés avec son sang. [st1]5 [-] rendre, rapporter, produire.    - quid studia referant, Quint. (sub. inter.): ce que rapportent les études.    - multum militia retulit, Sen.: la guerre a été une source de bénéfices. [st1]6 [-] ramener, rétablir; ramener, reporter; rapporter à, attribuer à.    - referre navem in mare, Hor.: remettre un navire à la mer.    - referre rem judicatam, Cic.: revenir sur une affaire jugée.    - referre mysteria, Cic.: recommencer la célébration des mystères.    - referre veteres mores: rétablir les moeurs d'autrefois (faire revivre les moeurs d'autrefois).    - referre se ad philosophiam, Cic.: revenir à la philosophie.    - referre in melius, Virg.: améliorer.    - referre omnia ad voluptatem, Cic.: ramener tout au plaisir.    - culpam in aliquem referre: rejeter la faute sur qqn, accuser qqn.    - causa ad matrem referebatur, Tac. A. 6, 49: la cause en était imputée à sa mère.    - referre prospera ad fortunam, Tac.: attribuer les succès à la fortune. [st1]7 [-] rapporter (par la ressemblance), reproduire (les traits), représenter; reproduire (un son), répercuter.    - vultum (os) alicujus referre: reproduire la physionomie de qqn, ressembler à qqn.    - amisit filiam, quae non minus mores ejus quam os vultumque referebat, Plin. Ep. 5, 16, 9: il perdit sa fille qui lui ressemblait autant par son caractère que par sa physionomie.    - rettulisse dicitur Decius parentis sui speciem, Liv. 10, 7: Décius rappelait, dit-on, l'image de son père.    - temporis illius vultum referebat Achilles, quo petiit Agamemnona, Ov. M. 13: Achille avait le visage qu'il avait à l'époque où il attaqua Agamemnon.    - nomine avum referens, animo manibusque parentem, Virg. En. 12, 348: (Eumède) qui tient de son aïeul par le nom, de son père par l'âme et le bras.    - Marsigni sermone vultuque Suevos referunt, Tac. G. 43: par le langage et la coiffure, les Marsignes rappellent les Suèves.    - neque amissos colores lana refert, Hor. C. 3, 5, 28: et la laine ne reprend pas sa couleur perdue.    - referre saporem salis, Virg.: avoir le goût du sel. [st1]8 [-] porter (dans un livre, sur un document), reporter, transcrire, inscrire, consigner; mettre au nombre de, compter, admettre.    - acceptum referre: inscrire comme reçu, mettre au crédit.    - referre pecuniam expensam: porter sur un livre l'argent dépensé.    - in censum referri, Liv.: être porté sur les registres du cens.    - aliquid ad tabulas referre: porter qqch sur les livres de compte.    - populum Romanum in tabulas referre, Flor. 1, 6: inscrire le peuple romain sur les rôles du cens.    - rationes referre: rendre ses comptes, remettre ses comptes.    - referre numerum: faire le recensement, compter.    - referre aliquem (aliquid) in numero (in numerum): mettre qqn (qqch) au nombre de.    - Ponticus Heraclides terram et caelum refert in deos, Cic. Nat. 1: Héraclide du Pont range au nombre des dieux le ciel et la terre.    - eodem Caepionem referrem, Cic. Brut. 62, 223: je mettrais Cépion au même rang. [st1]9 [-] rapporter, raconter, annoncer, mentionner, dire, citer; répondre, répliquer; chanter, célébrer.    - horresco referens, Virg. En. 2: je frémis en le racontant.    - referre aliquid ad aliquem: rapporter (raconter) qqch à qqn.    - referre + prop. inf.: répondre que, riposter que.    - pauca refert: il répond en peu de mots.    - (... negotiatoribus), quorum refert nomina, Suet.: (... hommes d'affaires), dont il cite les noms.    - rettulit Ajax esse Jovis pronepos, Ov. M. 13, 141: Ajax rapporta qu'il était l'arrière-petit-fils de Jupiter.    - quem referent Musae, Tib.: celui que célébreront les Muses. [st1]10 [-] rapporter une affaire, faire un rapport, rendre compte; soumettre à, en référer à.    - referre legationem: rendre compte de son ambassade.    - referre de re publica: faire un rapport sur la situation politique.    - referre rem ad senatum: soumettre une chose à la délibération du sénat.    - referre de aliqua re ad senatum: consulter le sénat au sujet de qqch, mettre qqch à l'ordre du jour du sénat.    - referre ad populum: en appeler au peuple (en référer au peuple).    - referre ad senatum, ad judicem: en référer au sénat, au juge.    - te referente: sur ta proposition.    - consul convocato senatu refert, quid de his fieri placeat, qui in custodiam traditi erant, Sall. C. 50, 3: le consul, ayant convoqué le sénat, lui demande ce qu'il convient de faire des hommes qui ont été arrêtés. [st1]11 [-] poét. repasser (dans son esprit), réfléchir à, ruminer, se rappeler (surtout chez Ovide).    - tacitā recentia mente visa refert, Ov. M. 15, 27: il repasse en silence dans son esprit ce qu'il vient de voir.    - si forte refers, Ov. Am. 2, 8, 17: si d'aventure tu t'en souviens.    - haec refer, Ov. R. Am. 308: aie cela présent à l'esprit.    - saepe refer tecum sceleratae facta puellae, Ov. R. Am. 299: rappelle-toi souvent les perfidies de ta maîtresse.    - mente memor refero, Ov. M. 15, 451: je m'en souviens.    - foeda Lycaoniae referens convivia mensae, Ov. M. 1, 165: se rappelant l'horrible festin que Lycaon venait de lui servir.    - illam meminitque refertque, Ov. M. 11, 563: il pense sans cesse à elle.    - hoc si ille ad animum rettulit, Phaedr.: s'il a médité ce mot.
    * * *
    rĕfĕro, ferre, rĕtŭli (poét. rettŭli), rĕlātum [re, préf. + fero] - tr. -    - rĕfert → rĕfĕro [re, préf. + fero] [] refert [rē, abl. de res + fert] → rēfert. [st1]1 [-] rapporter, ramener (chez soi); ramener (comme gain, comme conquête), remporter, gagner, obtenir.    - referre vasa domum, Plaut.: rapporter chez soi des vases (pris ailleurs).    - referre aurum secum, Plaut.: emporter son or.    - referre signa: rapporter des enseignes.    - referre victoriam ex (de) hostibus: remporter une victoire sur les ennemis.    - repulsam referre: [ramener un échec] = subir un échec.    - neque tu istud unquam decretum sine caede nostra referes, Liv. 3: et tu n'obtiendras l'exécution de ton arrêt qu'en nous égorgeant. [st1]2 [-] porter en arrière; tourner en arrière, revenir, retourner; tirer, retirer.    - me referunt pedes in Tusculanum, Cic. Att. 15, 16: mes pas me ramènent dans ma maison de campagne de Tusculum.    - referre se: retourner.    - Romam se rettulit, Cic.: il retourna à Rome.    - referre oculos ad aliquem: ramener les yeux sur qqn.    - referre pedem (gradum): retourner, reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - referre pedem ad aliquem, Plaut.: retourner vers qqn.    - referre se ou referri: reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - eum domum rettulerunt, Nep.: ils le retournèrent chez lui.    - relatus domum, Tac. An. 3: de retour chez lui.    - telum e corpore referre, Sil.: retirer un trait du corps. [st1]3 [-] apporter, donner (une chose due), rembourser, rendre, restituer, redonner; offrir (ce qui est dû aux dieux, aux mânes).    - referre gratiam (qqf. gratias) alicui: rendre un bienfait à qqn, être reconnaissant à qqn, récompenser qqn.    - debeo sperare omnis deos mihi relaturos esse gratiam, Cic. Cat. 4: je dois espérer que tous les dieux me témoigneront leur reconnaissance.    - de praemiis vestris et de referenda gratia cogitare, Caes. BC. 2: penser à vos récompenses et à la reconnaissance qui vous est due.    - par pari referre, Cic.: rendre la pareille.    - referre vicem, Ov.: rendre la pareille.    - referre gratiam meritam: témoigner une reconnaissance méritée.    - referre sacra Cereri, Virg.: offrir à Cérès les sacrifices dus. [st1]4 [-] rendre, vomir.    - cum sanguine mixta vina refert, Virg.: il rend des flots de vin mêlés avec son sang. [st1]5 [-] rendre, rapporter, produire.    - quid studia referant, Quint. (sub. inter.): ce que rapportent les études.    - multum militia retulit, Sen.: la guerre a été une source de bénéfices. [st1]6 [-] ramener, rétablir; ramener, reporter; rapporter à, attribuer à.    - referre navem in mare, Hor.: remettre un navire à la mer.    - referre rem judicatam, Cic.: revenir sur une affaire jugée.    - referre mysteria, Cic.: recommencer la célébration des mystères.    - referre veteres mores: rétablir les moeurs d'autrefois (faire revivre les moeurs d'autrefois).    - referre se ad philosophiam, Cic.: revenir à la philosophie.    - referre in melius, Virg.: améliorer.    - referre omnia ad voluptatem, Cic.: ramener tout au plaisir.    - culpam in aliquem referre: rejeter la faute sur qqn, accuser qqn.    - causa ad matrem referebatur, Tac. A. 6, 49: la cause en était imputée à sa mère.    - referre prospera ad fortunam, Tac.: attribuer les succès à la fortune. [st1]7 [-] rapporter (par la ressemblance), reproduire (les traits), représenter; reproduire (un son), répercuter.    - vultum (os) alicujus referre: reproduire la physionomie de qqn, ressembler à qqn.    - amisit filiam, quae non minus mores ejus quam os vultumque referebat, Plin. Ep. 5, 16, 9: il perdit sa fille qui lui ressemblait autant par son caractère que par sa physionomie.    - rettulisse dicitur Decius parentis sui speciem, Liv. 10, 7: Décius rappelait, dit-on, l'image de son père.    - temporis illius vultum referebat Achilles, quo petiit Agamemnona, Ov. M. 13: Achille avait le visage qu'il avait à l'époque où il attaqua Agamemnon.    - nomine avum referens, animo manibusque parentem, Virg. En. 12, 348: (Eumède) qui tient de son aïeul par le nom, de son père par l'âme et le bras.    - Marsigni sermone vultuque Suevos referunt, Tac. G. 43: par le langage et la coiffure, les Marsignes rappellent les Suèves.    - neque amissos colores lana refert, Hor. C. 3, 5, 28: et la laine ne reprend pas sa couleur perdue.    - referre saporem salis, Virg.: avoir le goût du sel. [st1]8 [-] porter (dans un livre, sur un document), reporter, transcrire, inscrire, consigner; mettre au nombre de, compter, admettre.    - acceptum referre: inscrire comme reçu, mettre au crédit.    - referre pecuniam expensam: porter sur un livre l'argent dépensé.    - in censum referri, Liv.: être porté sur les registres du cens.    - aliquid ad tabulas referre: porter qqch sur les livres de compte.    - populum Romanum in tabulas referre, Flor. 1, 6: inscrire le peuple romain sur les rôles du cens.    - rationes referre: rendre ses comptes, remettre ses comptes.    - referre numerum: faire le recensement, compter.    - referre aliquem (aliquid) in numero (in numerum): mettre qqn (qqch) au nombre de.    - Ponticus Heraclides terram et caelum refert in deos, Cic. Nat. 1: Héraclide du Pont range au nombre des dieux le ciel et la terre.    - eodem Caepionem referrem, Cic. Brut. 62, 223: je mettrais Cépion au même rang. [st1]9 [-] rapporter, raconter, annoncer, mentionner, dire, citer; répondre, répliquer; chanter, célébrer.    - horresco referens, Virg. En. 2: je frémis en le racontant.    - referre aliquid ad aliquem: rapporter (raconter) qqch à qqn.    - referre + prop. inf.: répondre que, riposter que.    - pauca refert: il répond en peu de mots.    - (... negotiatoribus), quorum refert nomina, Suet.: (... hommes d'affaires), dont il cite les noms.    - rettulit Ajax esse Jovis pronepos, Ov. M. 13, 141: Ajax rapporta qu'il était l'arrière-petit-fils de Jupiter.    - quem referent Musae, Tib.: celui que célébreront les Muses. [st1]10 [-] rapporter une affaire, faire un rapport, rendre compte; soumettre à, en référer à.    - referre legationem: rendre compte de son ambassade.    - referre de re publica: faire un rapport sur la situation politique.    - referre rem ad senatum: soumettre une chose à la délibération du sénat.    - referre de aliqua re ad senatum: consulter le sénat au sujet de qqch, mettre qqch à l'ordre du jour du sénat.    - referre ad populum: en appeler au peuple (en référer au peuple).    - referre ad senatum, ad judicem: en référer au sénat, au juge.    - te referente: sur ta proposition.    - consul convocato senatu refert, quid de his fieri placeat, qui in custodiam traditi erant, Sall. C. 50, 3: le consul, ayant convoqué le sénat, lui demande ce qu'il convient de faire des hommes qui ont été arrêtés. [st1]11 [-] poét. repasser (dans son esprit), réfléchir à, ruminer, se rappeler (surtout chez Ovide).    - tacitā recentia mente visa refert, Ov. M. 15, 27: il repasse en silence dans son esprit ce qu'il vient de voir.    - si forte refers, Ov. Am. 2, 8, 17: si d'aventure tu t'en souviens.    - haec refer, Ov. R. Am. 308: aie cela présent à l'esprit.    - saepe refer tecum sceleratae facta puellae, Ov. R. Am. 299: rappelle-toi souvent les perfidies de ta maîtresse.    - mente memor refero, Ov. M. 15, 451: je m'en souviens.    - foeda Lycaoniae referens convivia mensae, Ov. M. 1, 165: se rappelant l'horrible festin que Lycaon venait de lui servir.    - illam meminitque refertque, Ov. M. 11, 563: il pense sans cesse à elle.    - hoc si ille ad animum rettulit, Phaedr.: s'il a médité ce mot.
    * * *
        Refero, pen. corr. refers, retuli, pen. corr. relatum, pe. prod. et metri causa rettuli, rellatum, referre. Quintil. Reporter, ou Rapporter.
    \
        Siquid somniasti, ad me refers. Plaut. Tu m'en demande advis.
    \
        Populus de suis rebus ad eum refert. Cic. Luy demande conseil de ses affaires.
    \
        Ad seipsum aliquid referre. Cic. Juger du faict d'autruy par soymesme, en considerant comment nous ferions si nous estions en sa place, Prendre à son coeur l'autruy.
    \
        Acceptam referre salutem suam beneuolentiae alicuius. Cic. Confesser tenir sa vie de la benevolence d'aucun, Estre envié par luy, Luy estre tenu de ce qu'on est vif.
    \
        In acceptum referre. Cic. Approuver une chose comme bien faicte, et la declarer recevable.
    \
        In acta referri. Iuuena. Estre enregistré, ou Estre mis és chroniques.
    \
        In aerarios referre, Vide AErarius adiectiuum in AES, aeris. Suspendre aucun des commoditez et privileges de la bourgeoisie, et neantmoins le contraindre aux charges.
    \
        In album referre. Liu. Rediger par escript.
    \
        Aliquem ore referre. Virg. Luy resembler de viaire, ou visage.
    \
        Animum referre ad rem aliquam. Cic. Tourner et appliquer sa pensee à icelle, Penser à icelle.
    \
        In apertum referre opus. Cic. Publier.
    \
        Ad arbitrium alicuius referre. Cic. Se rapporter à aucun.
    \
        Ad vos nunc refero quem sequar. Cic. Je vous demande qui vous voulez que je suyve.
    \
        Aspectum referre in curiam. Cic. Tourner sa veue et son regard à, etc.
    \
        In codicem referre. Cic. Faire registre de quelque chose, Enregistrer.
    \
        Colorem paternum referre. Columella. Estre de la couleur de son pere.
    \
        In commentarium referre. Cic. Enregistrer.
    \
        Ad conscientiam referre omnia, nihil ad ostentationem. Plin. iun. Ne faire rien par vaine gloire, mais seulement se contenter du tesmoignage de sa conscience, Faire tout en conscience.
    \
        Consuetudinem repetere atque referre. Cic. Ramener une coustume en usage.
    \
        Referre ad aliquem omnes curas. Cic. N'avoir cure et soing que de luy.
    \
        Dexteram ad osculum referre. Plinius. Mettre la main sur sa bouche.
    \
        In deterius referre aliquid. Tacitus. L'interpreter en mauvaise partie.
    \
        In deos referre. Cic. Nombrer entre les dieux, Canonizer.
    \
        Diem referre dicitur sol. Virg. Ramener le jour.
    \
        Ensem vaginae referre. Sil. Rengainer.
    \
        Eodem referri. Cic. Estre rapporté au lieu mesme.
    \
        Vt sit qui a te mihi epistolam referat. Cic. Qui me rapporte lettres de toy.
    \
        Facta referre quae mandata sunt. Plaut. Mettre en execution ce qu'on nous a enchargé.
    \
        Ad finem aliquem referre omnia. Cic. Rapporter toutes choses à quelque fin.
    \
        Fructum diligentiae referre alicui. Cic. Le recompenser de sa diligence.
    \
        Gradum referre, quod et Pedem referre dicitur. Liu. Reculer, Retourner arriere, Retourner tout court dont on venoit, S'en retourner, Tourner le dos.
    \
        Gratiam referre. Cic. Rendre le plaisir.
    \
        In selectos iudices referre. Cic. Mettre au nombre des juges.
    \
        Laudem referre familiae alicuius. Cic. Remettre sus sa louange.
    \
        In libellum referre. Cic. Escrire en un petit livre qui sert pour memoire, et en papiers journaulx.
    \
        In literas publicas referri. Cic. Estre escript és registres et chartres, Estre mis en registre public, Estre enregistré.
    \
        Mandata referre ad aliquem. Caesar. Luy dire ce qu'on avoit en mandement et charge de luy dire.
    \
        Manum ad poplitem referre. Plin. Mettre la main au jarret.
    \
        Referre in melius. Virg. Tourner ou changer en mieulx.
    \
        Ad memoriam vetustatis referte omnia. Cic. Estimez que tout ce que j'ay dict, ce a esté pour avoir memoire de l'antiquité, Rapportez tout cela au vieil temps.
    \
        Morem referre. Virg. Ramener une vieille coustume, La remettre en usage.
    \
        Mores patris referre. Plin. iunior. Avoir les meurs de son pere, Luy resembler de meurs.
    \
        Si patrem non referret. Plin. iun. S'il ne resembloit à son pere.
    \
        Inter nefastos referre diem. Plin. iun. Mettre au nombre des jours qu'on ne plaidoit point.
    \
        In Nouocomenses retulit. Cic. Il l'a escript parmi les, etc.
    \
        Referre numerum. Virgil. Compter, Nombrer.
    \
        In numeros referre. Plin. iunior. Enrouler aux bandes.
    \
        Referre in oratorum numerum. Cic. Compter parmi les orateurs.
    \
        In numerum deorum referre. Sueton. Canonizer.
    \
        Omnia referre ad vnum. Cic. Mettre tout entre les mains d'aucun, Rapporter tout à un.
    \
        Referre oculos ad aliquem, vel ad terram. Cic. Jecter ses yeulx ou sa veue sur aucun, Tourner sa veue contre terre.
    \
        Opem referre. Cic. Aider.
    \
        Retulit ora ad iuuenem. Valer. Flac. Il a tourné son visage vers, etc.
    \
        Par referre. Terent. Rendre la pareille.
    \
        Pedem referre. Caesar. Se retirer, Retourner, Se reculer.
    \
        Rettulit ad me pedem. Plaut. Il est retourné chez moy.
    \
        Me referunt pedes in Tusculanum. Cicero. Me reportent, Je m'en revay à pied en, etc.
    \
        Primas referre ad aliquem. Cicero. L'estimer plus que touts les autres.
    \
        Quaestum maiorem referre. Colum. Rapporter plus grand gaing, Faire plus de prouffit.
    \
        Rationes referre. Cic. Rendre comptes.
    \
        Referre rationibus, et in rationes. Tranquil. Escrire parmi ses comptes.
    \
        Referunt haec ad rem. Plaut. Appartiennent à l'affaire.
    \
        Repulsam referre, quod et Ferre repulsam simpliciter dicitur, et Pati repulsam. Cic. Estre refusé, Estre esconduict.
    \
        Responsum referre. Cic. Rapporter response.
    \
        In, vel inter reos referre. Cic. Declarer une accusation et delation faicte d'aucun crime à l'encontre d'aucun, estre recevable.
    \
        Salutem alicui referre. Cic. Le resaluer.
    \
        Saporem salis referre. Virgil. Avoir telle saveur que le sel.
    \
        Se referre. Virgil. S'en retourner en la maison.
    \
        Se in gregem suum veterem referre. Cic. Se retourner, etc.
    \
        Se ad ordinem referre. Cic. Retourner à son ordre.
    \
        Se ad studia referre. Cic. Se remettre à l'estude.
    \
        Senium parentis referre. Columel. Se sentir de, etc.
    \
        Similitudinem referre. Plin. Resembler.
    \
        Pro re certa spem falsam domum retulerunt. Cic. Ils ont reporté, etc.
    \
        In spem sibi aliquid referre. Plaut. Esperer quelque chose, Avoir esperance de quelque chose.
    \
        Referre omnia ad vnam summam. Cic. Assembler tout en un.
    \
        In tabulas, siue tabellas referre. Cic. Mettre en son registre.
    \
        In tectum referre. Varro. Mettre en toict.
    \
        Retulit me ventus ad, vel in Italiam. Cic. M'a rapporté, ou ramené.
    \
        Vicem referre. Ouid. Rendre la pareille.
    \
        Nec incruentam victoriam retulit. Liu. Il gaigna la victoire, mais il y eut beaucoup de ses gents tuez.
    \
        Referre omnia ad voluptatem. Cic. Faire tout pour vivre en voluptez et delices, N'avoir esgard sinon à volupté, Referer tout à volupté.
    \
        Referre. Virgil. Rendre.
    \
        Referre. Virgil. Raconter, Referer, Relater, Reciter.
    \
        Vna foeminarum in omni aeuo refertur. Plin. Il n'est parlé que d'une.
    \
        Ego tibi refero, si non sum ex eo loco deiectus, etc. Cic. Je parle à toy, Je te demande si, etc.
    \
        Referre. Seneca. Revoquer, Retirer.

    Dictionarium latinogallicum > refero

  • 16 consto

    consto, āre, constĭtī (part. futur constaturus) - intr. - [st2]1 [-] être immobile, s'arrêter (sens rare). [st2]2 [-] être ferme, être en bon état, se maintenir, durer. [st2]3 [-] persévérer; (impers.) être arrêté, être décidé (en parl. d'une résolution). [st2]4 [-] être d'accord avec; être en règle; être complet. [st2]5 [-] être certain, être évident, être constaté, être reconnu (souvent impers.). [st2]6 [-] être, exister, subsister. [st2]7 [-] avec ex, in, de + abl. ou abl. seul. être composé de, consister en; reposer sur, dépendre de. [st2]8 [-] coûter.    - constat + prop. inf.: c’est un fait reconnu que, il est admis que, il est certain que.    - constat inter omnes + prop. inf.: il est universellement admis que, tout le monde reconnaît que.    - mihi constat quid agam: je vois clairement ce que je dois faire.    - neque satis Bruto neque tribunis militum constabat, quid agerent, Caes. B. G. 3, 14: ni Brutus ni les tribuns militaires ne voyaient bien ce qu'ils avaient à faire.    - constare in sententia: persister dans son sentiment.    - homo constat ex anima et corpore caduco et infirmo: l’homme est composé d’une âme et d’un corps faible et débile.    - victoria in earum cohortium virtute constat: la victoire repose sur le courage de ces cohortes.    - constare + abl. ou génitif de prix: coûter.    - constare denario: coûter un denier.    - quanti constat: combien cela coûte-t-il ?    - constat parvo: cela coûte peu.    - ut numerus legionum constare videretur, Caes. BG. 7, 35: pour que le nombre des légions parût rester le même.    - adeo ut, paucis mutatis centurionibus, idem ordines manipulique constarent, Caes. BC. 2, 28, 1: si bien qu'à l'exception de quelques changements parmi les centurions, centuries et manipules restaient les mêmes.    - sibi constare: avoir l'esprit de suite, être conséquent avec soi ou avoir toute sa raison.    - numquis satis constare sibi videatur si mulam calcibus repetat? Sen. Ira, 3, 27, 1: donnerait-il l'impression d'avoir assez de bon sens celui qui rendrait à la mule son coup de pied?
    * * *
    consto, āre, constĭtī (part. futur constaturus) - intr. - [st2]1 [-] être immobile, s'arrêter (sens rare). [st2]2 [-] être ferme, être en bon état, se maintenir, durer. [st2]3 [-] persévérer; (impers.) être arrêté, être décidé (en parl. d'une résolution). [st2]4 [-] être d'accord avec; être en règle; être complet. [st2]5 [-] être certain, être évident, être constaté, être reconnu (souvent impers.). [st2]6 [-] être, exister, subsister. [st2]7 [-] avec ex, in, de + abl. ou abl. seul. être composé de, consister en; reposer sur, dépendre de. [st2]8 [-] coûter.    - constat + prop. inf.: c’est un fait reconnu que, il est admis que, il est certain que.    - constat inter omnes + prop. inf.: il est universellement admis que, tout le monde reconnaît que.    - mihi constat quid agam: je vois clairement ce que je dois faire.    - neque satis Bruto neque tribunis militum constabat, quid agerent, Caes. B. G. 3, 14: ni Brutus ni les tribuns militaires ne voyaient bien ce qu'ils avaient à faire.    - constare in sententia: persister dans son sentiment.    - homo constat ex anima et corpore caduco et infirmo: l’homme est composé d’une âme et d’un corps faible et débile.    - victoria in earum cohortium virtute constat: la victoire repose sur le courage de ces cohortes.    - constare + abl. ou génitif de prix: coûter.    - constare denario: coûter un denier.    - quanti constat: combien cela coûte-t-il ?    - constat parvo: cela coûte peu.    - ut numerus legionum constare videretur, Caes. BG. 7, 35: pour que le nombre des légions parût rester le même.    - adeo ut, paucis mutatis centurionibus, idem ordines manipulique constarent, Caes. BC. 2, 28, 1: si bien qu'à l'exception de quelques changements parmi les centurions, centuries et manipules restaient les mêmes.    - sibi constare: avoir l'esprit de suite, être conséquent avec soi ou avoir toute sa raison.    - numquis satis constare sibi videatur si mulam calcibus repetat? Sen. Ira, 3, 27, 1: donnerait-il l'impression d'avoir assez de bon sens celui qui rendrait à la mule son coup de pied?
    * * *
        Consto, constas, constiti, constitum, pen. corr. et constatum, pen. prod. constare. Plaut. Estre ensemble.
    \
        Per seipsum constare. Cic. Estre de soymesme, et seul sans aucune dependence d'autre chose.
    \
        Non constat ei color neque vultus. Liu. Il change de couleur et de visage, Il perd toute contenance.
    \
        Non constare auribus et oculis. Liu. Ne scavoir bonnement à quoy on doibt prester l'oreille, ne sur quoy on doibt jecter les yeulx, tant il y a de confusion et de trouble.
    \
        Lingua non constat. Seneca. La langue varie.
    \
        Constat mens, cui opponitur Mens labat. Celsus. L'entendement est rassis, N'est point troublé.
    \
        Mente vix constat. Cic. A grand peine est il en son bon sens.
    \
        Constare sibi. Cic. Estre constant, Maintenir son opinion, et ce qui s'en ensuyt.
    \
        Non constat sibi in hac parte Graecorum diligentia. Plin. Les Grecs ne sont pas si diligens en cest endroict que aux autres choses.
    \
        Ille sibi constat. Horat. Il est tousjours d'une sorte et facon.
    \
        Constare in sententia. Cic. Perseverer en son opinion.
    \
        Constant sententiae. Plin. Les opinions s'accordent.
    \
        Constare suae humanitati. Cic. Perseverer en son humanité.
    \
        Fides constitit praetoris. Liu. Le Preteur teint sa promesse, teint ce qu'il avoit promis.
    \
        Mea tamen in te omnia officia constabunt, non secus ac si te vidissem. Cic. Tous les plaisirs que je te pourray faire te seront faicts, etc.
    \
        Militibus etiam pietatis ratio in parentes constare debet. Vlpianus. Les gensdarmes doibvent aussi honorer et aider leurs peres et meres.
    \
        Prout nauigationes constiterint. Plin. Selon que les navigations auront cousté.
    \
        Mihi constat carius, quam si in foro emissem. Cic. Me couste plus cher.
    \
        Gratis constat tibi nauis. Cic. Le navire ne te couste rien.
    \
        Minoris constat dimidio. Cic. Il couste la moitié moins.
    \
        Tanto nobis deliciae et foeminae constant. Plin. Tant, ou Tant cher nous coustent les delices et les femmes.
    \
        Vilissime constat. Colum. Il est à vil pris, Il ne couste comme rien.
    \
        De principiis rerum, e quibus omnia constant. Cic. Desquels toutes choses sont faictes et composees.
    \
        Ex fraude, fallaciis, mendaciis constare totus videtur. Cic. Ce n'est que toute tromperie et fallace que de luy, Il est composé de, etc.
    \
        Constat prouincia Galliae ex his generibus hominum et ciuitatum. Cic. Elle est composee.
    \
        Quae in rerum natura, totoque mundo constarent. Cic. Qui fussent en tout le monde.
    \
        Nostrae tamen coenae vt apparatus et impendii, sic temporis modus constet. Plin. iunior. Faictes que le temps soit aussi bien mesuré que la despence et l'apprest.
    \
        Mihi et tentandi aliquid, et quiescendi, illo authore, ratio constabit. Plin. iunior. Je me gouverneray par son conseil, de faire, ou de ne faire pas.
    \
        Cui obsequio meo opto vt existimes constare rationem. Plin. iunior. Je desire que vous estimiez ceste chose n'avoir esté faicte sans raison.
    \
        Quod si ratio constiterit. Paulus. Mais s'il appert de cause legitime.
    \
        Ratio mihi impensarum non constat. Sueton. Je ne scay que mon argent devient, Je ne scay en quoy je despens le mien.
    \
        Si constat principibus gratia. Columel. Si les capitaines sont d'accord.
    \
        Constat magistratibus reuerentia. Plin. iunior. L'obeissance et l'honneur qui leur est deu, leur est rendu et faict.
    \
        Modo vt tibi constiterit fructus otii tui. Cic. Pourveu que tu ayes cueilli quelque fruict de ton loisir.
    \
        Constat, sub. inter omnes. Cic. C'est un poinct arresté, et à quoy personne ne contredict.
    \
        Nec satis certum constare apud animos poterat, vtrum gaudio dignius esset, etc. Liu. Ils ne povoyent avoir asseurance en leurs esprits, etc.
    \
        Non satis constat animis. Liu. Neque satis constabat animis, tam audax iter Consulis laudarent, vituperarentne. Ils n'estoyent pas bien seurs et certains, Ils n'estoyent encore pas bien asseurez en leurs esprits, si etc.
    \
        Constat plane. Cic. Antequam plane constitit, condemnatur. Avant qu'il apparut aux juges du faict.
    \
        Constat de hac re. Plin. On est d'accord de cela.
    \
        Constat de eius innocentia. Quintil. Chascun le congnoist.
    \
        Constat inter omnes. Cic. C'est une chose accordee entre tous, Dequoy tous sont d'opinion, Nul ne le nie.
    \
        Constat hoc mihi tecum. Author ad Herennium. Je suis d'accord de ce avec toy, Cela est accordé entre toy et moy.

    Dictionarium latinogallicum > consto

  • 17 numerus

    nŭmĕrus, i, m.    - cf. gr. νέμω: distribuer.    - voir numero. [st1]1 [-] nombre.    - quoad is numerus effectus esset, quem ad numerum in provincias mitti oporteret, Cic. Fam. 8, 8, 8: jusqu'à ce que fût réalisé le nombre, sur lequel devait se régler l'envoi dans les provinces = jusqu'à ce que fût atteint le nombre voulu des gouverneurs de provinces.    - numerum inire: dénombrer, évaluer le nombre.    - numerus inibatur, Caes. BG. 7, 76,: on évaluait le nombre. --- cf. Liv. 38, 23, 6.    - non numero haec judicantur, sed pondere, Cic. Off. 2, 79: ces choses s'apprécient non par le nombre (la quantité), mais par la qualité.    - equites, quindecim milia numero, Caes. BG. 7, 64, 1: les cavaliers, au nombre de quinze mille.    - reliqui omnes, numero quadraginta, interfecti, Sall. J. 53, 4: tous les autres, au nombre de quarante, furent tués.    - cf. BG. 1, 5, 2 ; 2, 4, 7, etc.    - proelium atrocius quam pro numero pugnantium, Liv. 21, 29: combat plus acharné *qu'en comparaison du nombre des combattants* = que ne le laissait prévoir (envisager) le nombre des combattants.    - totidem numero pedites, Caes. BG. 1, 48, 5: le même nombre de fantassins.    - in hostium numero habere (ducere), Caes. BG. 1, 28, 2 ; 6, 32, 1: mettre au nombre des ennemis.    - hostium numero habere (ducere), Caes. BG. 6, 6, 3; 6, 21, 2: mettre au nombre des ennemis.    - in deorum numero reponere, referre, Cic. Nat. 3, 21; 3, 12: mettre au nombre des dieux.    - hostium numero esse, Cic. Phil. 13, 11: être au nombre des ennemis.    - ex illo numero = ex illorum numero, Cic. Verr. 5, 101: d'entre eux.    - nonnullae ex eo numero, Cic. Verr. 5, 28: plusieurs d'entre elles.    - me adscribe talem in numerum, Cic. Phil. 2, 33: inscris-moi au nombre de tels personnages.    - is est eo numero, qui... habiti sunt, Cic. Arch. 31: il est du nombre de ceux qui ont été regardés comme...    - in numerum relinquere, Sen. Clem. 1, 5, 7: laisser pour faire nombre. --- cf. Luc. 2, 111.    - numeri eburni: *les nombres d'ivoire* = les dés d'ivoire.    - Ov. A. A. 2, 203; 3, 355; Suet. Tib. 14, 2.    - classis mille numero navium, Cic. Verr. 2 § 48: une flotte de mille navires.    - ad duorum milium numero ex Pompeianis cecidisse reperiebamus, Caes. BC. 3, 53: nous trouvions près de deux mille morts du côté des Pompéiens. [st1]2 [-] nombre fixé.    - naves suum numerum habent, Cic. Verr. 5, 133: les navires ont leur équipage au complet.    - obsides ad numerum mittere, Caes. BG. 5, 20, 4: envoyer des otages jusqu'à concurrence du nombre fixé. [st1]3 [-] grande quantité.    - magnus pecoris atque hominum numerus, Caes. BG. 6, 6, 1: une grande quantité de bétail et d'êtres humains.    - magnus numerus equitatus, Caes. BG. 1, 18, 5: un fort contingent de cavalerie.    - magnus numerus frumenti, Cic. Verr. 2, 176: une grande quantité de blé.    - est in provincia numerus civium Romanorum, Cic. Font. 13: il y a dans la province un bon nombre de citoyens romains. [st1]4 [-] classe, catégorie; au plur. corps de troupe, divisions, détachements.    - ex quo numero incipiam? Cic. Verr. 4, 3: par quelle catégorie de gens dois-je commencer ?    - nondum distributi in numeros, Plin. Ep. 10, 29, 2: pas encore affectés à des corps de troupes.    - cf. Tac. Agr. 18; H. 1, 6.    - militares numeri, Amm. 14, 7, 19: les cohortes.    - in numeris esse, Dig. 29, 1, 43: être enrôlé. [st1]5 [-] le nombre = la foule, le vulgaire.    - Hor. Ep. 1, 2, 27. [st1]6 [-] nombre (sing., plur., duel).    - Varr. L. 9, 65; Quint. 1, 4, 27, etc.    - numeri: les mathématiques, la science des nombres. --- Cic. Fin. 5, 87. [st1]7 [-] partie d'un tout.    - animalia suis trunca numeris, Ov. M. 1, 427: animaux privés d'une partie de leurs organes. --- cf. M. 7, 126.    - omnes numeros virtutis continere, Cic. Fin. 3, 24: renfermer la vertu complète.    - omnes habere in se numeros veritatis Cic. Div. 1, 23, avoir en soi tous les caractères de la vérité.    - aliquid expletum omnibus suis muneris et partibus Cic. Nat. 2, 37, qqch de parfait dans tous ses éléments et dans toutes ses parties.    - liber numeris omnibus absolutus, Plin. Ep. 9, 38: enfant parfait en tout point.    - deesse numeris suis, Ov. Am. 3, 7, 18: être incomplet. [st1]8 [-] partie mesurée, déterminée d'un tout.    - numerus: fragment de temps, jour. --- Plin. 18, 325.    - numerus: temps frappé, mesure, cadence.    - se movere extra numerum, Cic. Par. 26: faire un mouvement en dehors de la mesure.    - in numerum exsultare, Lucr. 2, 631: bondir en cadence.    - numerus: pied métrique.    - cf. Cic. de Or. 3, 182 ; Or. 190, 215, etc.    - numeri varie conclusi, Cic. Br, 274, combinaisons métriques de formes variées.    - numerus: rythme, nombre. --- Cic. Or. 219, etc.    - sententias in quadrum numerumque redigere, Cic. Or. 208: ramener les pensées à une forme symétrique et nombreuse.    - poét. in numerum digerere, Virg. En. 3, 446: disposer en ordre.    - quid, quae te purā solum sub nocte canentem audieram? Numeros memini, Virg. B. 9, 44: et ces vers que je t'avais entendu chanter lors d'une nuit sereine? Je me souviens de l'air (du rythme).    - in numerum: en cadence, harmonieusement.    - corpus movere ad numeros, Sen. Tranq. 17: mouvoir son corps en cadence.    - in solutis verbis inesse numeros, Cic. Or. 56, 190: qu'il y a du rythme dans la prose.    - arma gravi numero edere, Ov. Am. 1: chanter les armes sur un rythme grave.    - numeri: mouvements réglés des athlètes, coups spéciaux, bottes dans les assauts d'escrime.    - cf. Quint. 10, 1, 4; Sen. Ben. 7, 1. [st1]9 [-] rang, place; règle, ordre; valeur, considération, convenances.    - aliquo ou in aliquo numero esse, Cic. Fam. 1, 10; de Or. 3, 33: compter quelque peu, avoir un certain rang.    - cf. Caes. BG. 6, 13, 1.    - extra numerum es mihi, Plaut.: tu ne comptes pas pour moi.    - Tubero fuit nullo in oratorum numero, Cic. Brut. 117: Tubéro ne compta pas du tout parmi les orateurs.    - aliquem numerum obtinebat, Cic. Br. 175: il comptait qq peu.    - in patronorum aliquem numerum pervenerat, Cic. Br. 243: il avait pris une certaine place parmi les avocats.    - nil extra numerum facere, Hor. Ep. 1: ne rien faire hors de propos (contre les convenances).    - d'où numero ou in numero: en qualité de, à la place de.    - obsidum numero missi, Caes. BG. 5, 27, 2: envoyés en qualité d'otages.    - cf. Caes. BC. 2, 44, 2.    - in deorum immortalium numero venerandos, Cic. Agr. 2, 95: qu'il faut les vénérer à l'égal des dieux.    - ad numeros exigere quidque suos, Ov. R. Am. 372: ramener chaque chose à ses règles.
    * * *
    nŭmĕrus, i, m.    - cf. gr. νέμω: distribuer.    - voir numero. [st1]1 [-] nombre.    - quoad is numerus effectus esset, quem ad numerum in provincias mitti oporteret, Cic. Fam. 8, 8, 8: jusqu'à ce que fût réalisé le nombre, sur lequel devait se régler l'envoi dans les provinces = jusqu'à ce que fût atteint le nombre voulu des gouverneurs de provinces.    - numerum inire: dénombrer, évaluer le nombre.    - numerus inibatur, Caes. BG. 7, 76,: on évaluait le nombre. --- cf. Liv. 38, 23, 6.    - non numero haec judicantur, sed pondere, Cic. Off. 2, 79: ces choses s'apprécient non par le nombre (la quantité), mais par la qualité.    - equites, quindecim milia numero, Caes. BG. 7, 64, 1: les cavaliers, au nombre de quinze mille.    - reliqui omnes, numero quadraginta, interfecti, Sall. J. 53, 4: tous les autres, au nombre de quarante, furent tués.    - cf. BG. 1, 5, 2 ; 2, 4, 7, etc.    - proelium atrocius quam pro numero pugnantium, Liv. 21, 29: combat plus acharné *qu'en comparaison du nombre des combattants* = que ne le laissait prévoir (envisager) le nombre des combattants.    - totidem numero pedites, Caes. BG. 1, 48, 5: le même nombre de fantassins.    - in hostium numero habere (ducere), Caes. BG. 1, 28, 2 ; 6, 32, 1: mettre au nombre des ennemis.    - hostium numero habere (ducere), Caes. BG. 6, 6, 3; 6, 21, 2: mettre au nombre des ennemis.    - in deorum numero reponere, referre, Cic. Nat. 3, 21; 3, 12: mettre au nombre des dieux.    - hostium numero esse, Cic. Phil. 13, 11: être au nombre des ennemis.    - ex illo numero = ex illorum numero, Cic. Verr. 5, 101: d'entre eux.    - nonnullae ex eo numero, Cic. Verr. 5, 28: plusieurs d'entre elles.    - me adscribe talem in numerum, Cic. Phil. 2, 33: inscris-moi au nombre de tels personnages.    - is est eo numero, qui... habiti sunt, Cic. Arch. 31: il est du nombre de ceux qui ont été regardés comme...    - in numerum relinquere, Sen. Clem. 1, 5, 7: laisser pour faire nombre. --- cf. Luc. 2, 111.    - numeri eburni: *les nombres d'ivoire* = les dés d'ivoire.    - Ov. A. A. 2, 203; 3, 355; Suet. Tib. 14, 2.    - classis mille numero navium, Cic. Verr. 2 § 48: une flotte de mille navires.    - ad duorum milium numero ex Pompeianis cecidisse reperiebamus, Caes. BC. 3, 53: nous trouvions près de deux mille morts du côté des Pompéiens. [st1]2 [-] nombre fixé.    - naves suum numerum habent, Cic. Verr. 5, 133: les navires ont leur équipage au complet.    - obsides ad numerum mittere, Caes. BG. 5, 20, 4: envoyer des otages jusqu'à concurrence du nombre fixé. [st1]3 [-] grande quantité.    - magnus pecoris atque hominum numerus, Caes. BG. 6, 6, 1: une grande quantité de bétail et d'êtres humains.    - magnus numerus equitatus, Caes. BG. 1, 18, 5: un fort contingent de cavalerie.    - magnus numerus frumenti, Cic. Verr. 2, 176: une grande quantité de blé.    - est in provincia numerus civium Romanorum, Cic. Font. 13: il y a dans la province un bon nombre de citoyens romains. [st1]4 [-] classe, catégorie; au plur. corps de troupe, divisions, détachements.    - ex quo numero incipiam? Cic. Verr. 4, 3: par quelle catégorie de gens dois-je commencer ?    - nondum distributi in numeros, Plin. Ep. 10, 29, 2: pas encore affectés à des corps de troupes.    - cf. Tac. Agr. 18; H. 1, 6.    - militares numeri, Amm. 14, 7, 19: les cohortes.    - in numeris esse, Dig. 29, 1, 43: être enrôlé. [st1]5 [-] le nombre = la foule, le vulgaire.    - Hor. Ep. 1, 2, 27. [st1]6 [-] nombre (sing., plur., duel).    - Varr. L. 9, 65; Quint. 1, 4, 27, etc.    - numeri: les mathématiques, la science des nombres. --- Cic. Fin. 5, 87. [st1]7 [-] partie d'un tout.    - animalia suis trunca numeris, Ov. M. 1, 427: animaux privés d'une partie de leurs organes. --- cf. M. 7, 126.    - omnes numeros virtutis continere, Cic. Fin. 3, 24: renfermer la vertu complète.    - omnes habere in se numeros veritatis Cic. Div. 1, 23, avoir en soi tous les caractères de la vérité.    - aliquid expletum omnibus suis muneris et partibus Cic. Nat. 2, 37, qqch de parfait dans tous ses éléments et dans toutes ses parties.    - liber numeris omnibus absolutus, Plin. Ep. 9, 38: enfant parfait en tout point.    - deesse numeris suis, Ov. Am. 3, 7, 18: être incomplet. [st1]8 [-] partie mesurée, déterminée d'un tout.    - numerus: fragment de temps, jour. --- Plin. 18, 325.    - numerus: temps frappé, mesure, cadence.    - se movere extra numerum, Cic. Par. 26: faire un mouvement en dehors de la mesure.    - in numerum exsultare, Lucr. 2, 631: bondir en cadence.    - numerus: pied métrique.    - cf. Cic. de Or. 3, 182 ; Or. 190, 215, etc.    - numeri varie conclusi, Cic. Br, 274, combinaisons métriques de formes variées.    - numerus: rythme, nombre. --- Cic. Or. 219, etc.    - sententias in quadrum numerumque redigere, Cic. Or. 208: ramener les pensées à une forme symétrique et nombreuse.    - poét. in numerum digerere, Virg. En. 3, 446: disposer en ordre.    - quid, quae te purā solum sub nocte canentem audieram? Numeros memini, Virg. B. 9, 44: et ces vers que je t'avais entendu chanter lors d'une nuit sereine? Je me souviens de l'air (du rythme).    - in numerum: en cadence, harmonieusement.    - corpus movere ad numeros, Sen. Tranq. 17: mouvoir son corps en cadence.    - in solutis verbis inesse numeros, Cic. Or. 56, 190: qu'il y a du rythme dans la prose.    - arma gravi numero edere, Ov. Am. 1: chanter les armes sur un rythme grave.    - numeri: mouvements réglés des athlètes, coups spéciaux, bottes dans les assauts d'escrime.    - cf. Quint. 10, 1, 4; Sen. Ben. 7, 1. [st1]9 [-] rang, place; règle, ordre; valeur, considération, convenances.    - aliquo ou in aliquo numero esse, Cic. Fam. 1, 10; de Or. 3, 33: compter quelque peu, avoir un certain rang.    - cf. Caes. BG. 6, 13, 1.    - extra numerum es mihi, Plaut.: tu ne comptes pas pour moi.    - Tubero fuit nullo in oratorum numero, Cic. Brut. 117: Tubéro ne compta pas du tout parmi les orateurs.    - aliquem numerum obtinebat, Cic. Br. 175: il comptait qq peu.    - in patronorum aliquem numerum pervenerat, Cic. Br. 243: il avait pris une certaine place parmi les avocats.    - nil extra numerum facere, Hor. Ep. 1: ne rien faire hors de propos (contre les convenances).    - d'où numero ou in numero: en qualité de, à la place de.    - obsidum numero missi, Caes. BG. 5, 27, 2: envoyés en qualité d'otages.    - cf. Caes. BC. 2, 44, 2.    - in deorum immortalium numero venerandos, Cic. Agr. 2, 95: qu'il faut les vénérer à l'égal des dieux.    - ad numeros exigere quidque suos, Ov. R. Am. 372: ramener chaque chose à ses règles.
    * * *
        Numerus, numeri, pen. corr. Nombre.
    \
        Frumenti magnum numerum coegit. Caes. Grand amas.
    \
        Maximus vini numerus fuit. Cic. Grande quantité de vin.
    \
        Ex suo numero legatos ad Martium regem mittit. Sallust. De son costé, De sa bande, Des siens.
    \
        Quo numero fuisti? qua existimatione, quo gradu dignitatis? Cic. En quel honneur?
    \
        Accensus sit eo numero, quo eum maiores nostri esse voluerunt. Cic. Qu'il se tienne au rang baillé par noz predecesseurs, Qu'il n'entreprenne point plus qu'il luy appartient.
    \
        Hunc ad tuum numerum libenter adscribito. Cic. Recois le au nombre de tes amis.
    \
        Componere numero. Virgil. Par bon ordre, et en bel arroy.
    \
        Distribuere in numeros. Plin. iunior. Par bandes.
    \
        In numero et loco hostium duci. Cic. Estre reputé du nombre des ennemis.
    \
        Numero eximere. Quintil. Choisir, Mettre à part.
    \
        Numerum habui. Plaut. Je scavoye bien le nombre.
    \
        Habere aliquem in numero suorum. Ci. Le tenir de ses amis.
    \
        Qui illum secum habuerit eo numero ac loco. Cic. En si grande auctorité.
    \
        Numero, vel in numero aliquo haberi, vel esse: cui Despiti opponitur. Varro. Estre prisé et estimé, Estre en reputation.
    \
        Qui ne liberi quidem hominis numero sit. Brutus. Qui n'a pas merité d'estre au nombre des hommes.
    \
        Obtinere aliquem numerum. Cic. Estre en quelque estime et reputation.
    \
        An in aliquo numero ponendus est? Ci. En doibt on parler? En doibt on faire cas? En doibt on faire ne mise ne recepte?
    \
        In numeros nomen referre. Plin. iunior, Neque adhuc nomen in numeros relatum est. Il n'est point encore enrollé aux bandes.
    \
        Subducere numerum. Catull. Compter, Nombrer.
    \
        Quo in numero ego sum. Cic. Du nombre desquels je suis.
    \
        Hoc erit in magno numero nostrorum malorum. Cic. Cela accroistra fort et augmentera noz maulx.
    \
        In nullo numero esse. Cic. N'estre en nulle estime et reputation.
    \
        Deorum numero esse alicui. Liu. Estre estimé et reputé Dieu.
    \
        Quum is tibi parentis numero fuisset. Cic. Veu que tu l'estimois autant que ton pere.
    \
        Numerus. Virgil. Cic. Mesure.
    \
        Impares numeri. Ouid. Vers elegiaques.
    \
        Graui numero edere arma. Ouid. Descrire les faicts de guerre par vers graves.
    \
        Ludere in numerum. Virgil. Danser à la chanson, ou de mesure.
    \
        Numeris verba nectere. Ouid. Composer des vers, ou carmes.
    \
        Omnibus numeris absolutus. Plin. iunior. Totalement, en toutes sortes et manieres bien faict, Parfaict.
    \
        Omnes comitatis numeros obibas. Plin. iunior. Tu estois doulx et courtois en toutes manieres, Parfaictement.
    \
        Perfectum expletumque omnibus suis numeris et partibus. Cic. Parfaict de touts poincts, Accompli.
    \
        Veritatis omnes numeros in se habere. Cic. Il est vray comme l'Evangile. Bud.

    Dictionarium latinogallicum > numerus

  • 18 run

    run
    A n
    1 ( act or period of running) course f ; a two-mile run une course de deux miles ; that was a splendid run by Reeves Reeves a fait une course magnifique ; to go for a run aller courir ; to take the dog for a run in the park aller faire courir le chien au parc ; to break into a run se mettre à courir ; to do sth at a run faire qch en courant ; to take a run at prendre son élan pour franchir [fence, hedge, stream] ; to give sb a clear run fig laisser le champ libre à qn (at doing pour faire) ;
    2 ( flight) on the run [prisoner] en fuite, en cavale ○ ; to be on the run from sb/sth fuir qn/qch ; to have sb on the run lit mettre qn en fuite ; fig réussir à effrayer qn ; to make a run for it fuir, s'enfuir ; to make a run for the door se précipiter vers la porte ;
    3 ( series) (of successes, failures, reds, blacks) série f (of de) ; to have a run of (good) luck être en veine ; to have a run of bad luck jouer de malchance ; a run of fine weather une période de beau temps ; we've had a long run without any illness nous avons eu une longue période sans maladie ; the product has had a good run but… le produit a bien marché mais… ;
    4 Theat série f de représentations ; to have a long run tenir longtemps l'affiche ; to have a six-month run tenir l'affiche pendant six mois ; the play is beginning its Broadway run la pièce commence à se jouer à Broadway ;
    5 ( trend) (of events, market) tendance f ; the run of the cards/dice was against me le jeu était contre moi ; against the run of play Sport en sens inverse du cours réel du jeu ; in the normal run of things dans l'ordre normal des choses ; out of the common run hors du commun ;
    6 ( series of thing produced) ( in printing) tirage m ; ( in industry) série f ; a paperback run of 10,000 un tirage de 10 000 exemplaires en poche ;
    7 Fin ( on Stock Exchange) ( rush) ruée f ; a run on une ruée sur [stock market, bank, item] ; a run on sterling/the dollar une ruée spéculative sur la livre sterling/le dollar ;
    8 (trip, route) route f, trajet m ; it's only a short run into town ( in car) avec la voiture on est tout de suite en ville ; to go out for a run in the car aller faire un tour en voiture ; the run up to York la route jusqu'à York ; he does the Leeds run twice a week il fait le trajet jusqu'à Leeds deux fois par semaine ; a ferry on the Portsmouth-Caen run le ferry faisant la traversée Portsmouth-Caen ; a bombing run une mission de bombardement ;
    9 (in cricket, baseball) point m ; to score ou make a run marquer un point ;
    10 (for rabbit, chickens) enclos m ;
    11 (in tights, material) échelle f ;
    12 ( for skiing etc) piste f ;
    13 ( in cards) suite f ; a run of three une suite de trois cartes ; ⇒ practice run, test run, trial run.
    B runs ○ npl the runs la courante ○, la diarrhée.
    C vtr ( prét ran ; pp run)
    1 ( cover by running) courir [race, heat, stage, distance, marathon] ; I ran the rest of the way j'ai couru le reste du chemin ; she ran a brilliant race/a very fast time elle a fait une course superbe/un très bon temps ; the race will be run at 10.30 la course se court à 10 h 30 ;
    2 ( drive) to run sb to the station/to hospital conduire qn à la gare/à l'hôpital ; to run sb home ou back reconduire qn ; to run the car over to the garage conduire la voiture au garage ; to run sth over to sb's house apporter qch chez qn en voiture ; to run the car into a tree jeter la voiture contre un arbre ;
    3 (pass, move) to run one's hand over sth passer la main sur qch ; to run one's finger down the list parcourir la liste du doigt ; to run one's eye(s) over sth parcourir rapidement qch ; to run a duster/the vacuum cleaner over sth passer un coup de chiffon/d'aspirateur sur qch ; to run one's pen through sth rayer qch ;
    4 ( manage) diriger [business, hotel, store, school, country] ; a well-/badly-run organization une organisation bien/mal dirigée ; who is running things here? qui est-ce qui commande ici? ; I'm running this show ○ ! c'est moi qui commande ○ ! ; stop trying to run my life! arrête de vouloir diriger ma vie! ;
    5 ( operate) faire fonctionner [machine] ; faire tourner [motor, engine] ; exécuter [program] ; entretenir [car] ; to run sth off the mains/off batteries faire fonctionner qch sur secteur/avec des piles ; the car is cheap to run la voiture est peu coûteuse à entretenir ; to run a tape/a film mettre une cassette/un film ; to run tests on sth effectuer des tests sur qch ; to run a check on sb [police] vérifier les antécédents de qn ; ( generally) prendre des renseignements sur qn ;
    6 (organize, offer) organiser [competition, lessons, course] ; mettre [qch] en place [train, bus, service] ;
    7 (extend, pass) (of cable, wire, pipe) to run sth between/from/to/around faire passer qch entre/de/à/autour de ; to run a rope through a ring faire passer une corde dans un anneau ;
    8 ( cause to flow) faire couler [water, bath] ; ouvrir [tap] ; I'll run you a bath je vais te faire couler un bain ; to run water into/over sth faire couler de l'eau dans/sur qch ;
    9 Journ [newspaper] publier, faire passer ○ [story, article] ;
    10 ( pass through) franchir [rapids] ; forcer [blockade] ; brûler [red light] ;
    11 ( smuggle) faire passer [qch] en fraude [guns, drugs] ;
    12 ( enter in contest) faire courir [horse] ; présenter [candidate].
    D vi ( prét ran ; pp run)
    1 ( move quickly) [person, animal] courir ; to run to catch the bus/to help sb courir pour attraper le bus/pour aider qn ; to run to meet sb courir à la rencontre de qn ; to run across/down/up sth traverser/descendre/monter qch en courant ; to run around the house/around (in) the garden courir dans toute la maison/dans le jardin ; will you run over to the shop and get some milk? peux-tu courir au magasin chercher du lait? ; to run for the train courir pour attraper le train ; to run for the exit courir vers la sortie ; to run for one's country Sport courir pour son pays ; to run in the 100 metres/in the 3.30 (race) courir le 100 mètres/dans la course de 15 h 30 ; she came running towards me elle a couru vers moi ; the customers will come running fig les clients vont se précipiter ;
    2 ( flee) fuir, s'enfuir ; I dropped everything and ran j'ai tout jeté et je me suis enfui ; to run for one's life s'enfuir pour sauver sa peau ○ ; run for your life!, run for it ○ ! sauve qui peut!, déguerpissons ○ ! ; I had to run for it ○ j'ai dû déguerpir ○ ; there's nowhere to run (to) il n'y a nulle part où aller ; to go running to the police courir à la police ; to go running to one's parents se réfugier chez ses parents ;
    3 ○ ( rush off) filer ○ ; sorry-must run! ○ désolé-il faut que je file! ○ ;
    4 ( function) [machine, generator] marcher ; [engine, press] tourner ; to leave the engine running laisser tourner le moteur ; to run off fonctionner sur [mains, battery] ; to run on marcher à [diesel, unleaded] ; to run fast/slow [clock] prendre de l'avance/du retard ; the organization runs very smoothly l'organisation fonctionne parfaitement ;
    5 (continue, last) [contract, lease] courir ; to have another month to run avoir encore un mois à courir ; to run from… to… [school year, season] aller de… à… ;
    6 Theat [play, musical] tenir l'affiche ; this show will run and run! ce spectacle tiendra l'affiche pendant des mois! ; to run for six months tenir l'affiche pendant six mois ; the film will run (for) another week le film reste à l'affiche une semaine encore ;
    7 ( pass) to run past/through sth [frontier, path, line] passer/traverser qch ; to run (from) east to west aller d'est en ouest, être orienté est-ouest ; the road runs north for about ten kilometres la route va vers le nord sur une dizaine de kilomètres ; to run parallel to sth être parallèle à qch ; the stripes run vertically les rayures sont verticales ; the bird has a green stripe running down its back l'oiseau a une bande verte le long du dos ; a scar runs down her arm une cicatrice court le long de son bras ;
    8 ( move) [sledge, vehicle] glisser (on sur ; forward vers l'avant ; back vers l'arrière) ; [curtain] coulisser (on sur) ; to run through sb's hands [rope] filer entre les mains de qn ; a pain ran up my leg une douleur m'est remontée le long de la jambe ; a wave of excitement ran through the crowd un frisson d'excitation a parcouru la foule ; his eyes ran over the page il a parcouru la page des yeux ; the news ran from house to house la nouvelle s'est transmise de maison en maison ;
    9 ( operate regularly) [buses, trains] circuler ; they don't run on Sundays ils ne circulent pas le dimanche ; a taxi service/ferry runs between X and Y il existe un service de taxi/un ferry entre X et Y ; the train is running late le train est en retard ; programmes are running late this evening ( on TV) les émissions ont du retard ce soir ; we are running 30 minutes behind schedule ou late nous avons 30 minutes de retard ; we're running ahead of schedule nous sommes en avance ;
    10 ( flow) [water, liquid, stream, tap, bath, nose] couler ; the tap is running le robinet coule or est ouvert ; my nose is running j'ai le nez qui coule ; tears ran down his face les larmes coulaient sur son visage ; there was water running down the walls il y avait de l'eau qui coulait le long des murs ; my body was running with sweat mon corps ruisselait de sueur ; the streets will be running with blood fig le sang coulera à flots dans les rues ; the river ran red with blood la rivière est devenue rouge de sang ; the meat juices ran pink/clear le jus qui est sorti de la viande était rose/incolore ;
    11 ( flow when wet or melted) [colour, dye, garment] déteindre ; [ink, makeup, butter, cheese] couler ;
    12 Pol ( as candidate) se présenter ; to run for être candidat/-e au poste de [mayor, governor] ; to run for president être candidat/-e à la présidence ; to run against se présenter or être candidat/-e contre [person] ;
    13 ( be worded) [message, speech] se présenter, être libellé sout ; the telex runs… le télex se présente or est libellé comme suit… ; so the argument runs selon l'argument habituellement avancé ;
    14 ( snag) [tights, material] filer.
    to have the run of sth avoir qch pour soi ; to give sb the run of sth mettre qch à la disposition de qn ; in the long run à la longue, à longue échéance ; in the short run à brève échéance.
    ■ run about, run around:
    1 (hurrying, playing etc) courir ; I've been running around all over the place looking for you j'ai couru partout pour essayer de te trouver ;
    2 ○ ( have affair with) courir ○ ; to run around ○ with voir ○, sortir avec [woman, man].
    ■ run across ○:
    ▶ run across [sth/sb] tomber sur ○ [acquaintance, reference].
    ■ run after:
    ▶ run after [sb] lit, fig courir après [thief, woman, man].
    ■ run along se sauver ○, filer ○ ; run along! sauve-toi ○ !
    ■ run at:
    ▶ run at [sth]
    1 ( charge towards) se précipiter sur [door, person] ;
    2 ( be at) [inflation, unemployment] atteindre, être de l'ordre de [percentage, rate, figure] ; with inflation running at 12% avec une inflation de l'ordre de 12%.
    ■ run away:
    1 ( flee) s'enfuir (from sb devant qn ; to do pour faire) ; to run away from home s'enfuir de chez soi ; to run away from one's responsibilities/a situation fuir ses responsabilités/une situation ;
    2 ( run off) [water, liquid] couler ;
    ▶ run away with [sth/sb]
    1 ( flee) partir avec [profits, object, person] ;
    2 ( carry off easily) rafler ○ [prizes, title] ;
    3 GB dial ( use up) [activity] engloutir [money] ;
    4 ( get into one's head) to run away with the idea ou notion that s'imaginer que ; I don't want him running away with that idea je ne veux pas qu'il s'imagine ça ; to let one's emotions/one's enthusiasm run away with one se laisser emporter par ses émotions/son enthousiasme.
    ■ run back:
    ▶ run back [sth], run [sth] back rembobiner [tape, film].
    ▶ run back over [sth] revenir sur [points, plans].
    ■ run down:
    ▶ run down [battery] se décharger ; [watch] retarder ; [exports, reserves] diminuer ; [machine, industry, company] s'essouffler ;
    ▶ run down [sth/sb], run [sth/sb] down
    1 ( in vehicle) renverser ; to be ou get run down by sth être renversé par qch ;
    2 (reduce, allow to decline) réduire [production, operations, defences, industry, reserves] ; user [battery] ;
    3 ( disparage) dénigrer [person, economy] ;
    4 Naut éperonner, heurter [boat] ;
    5 ( track down) retrouver [person] ; dénicher ○ [thing].
    ■ run in:
    ▶ run in [sth], run [sth] in roder [car, machine] ; ‘running in-please pass’ ‘en rodage’ ;
    ▶ run [sb] in ○ ( arrest) épingler ○ [person].
    ■ run into:
    ▶ run into [sth/sb]
    1 ( collide with) [car, person] heurter, rentrer dans ○ [car, wall] ;
    2 ( encounter) rencontrer [person, difficulty, opposition, bad weather] ; to run into debt s'endetter ;
    3 ( amount to) [debt, income, sales] se compter en [hundreds, millions] ; the trial could run into months le procès pourrait durer des mois.
    ■ run off:
    ▶ run off
    1 [person, animal] partir en courant ; to run off with partir avec [person, savings] ;
    2 [liquid, water] couler ;
    ▶ run off [sth], run [sth] off
    1 ( print) sortir [copy] (on sur) ;
    2 ( contest) disputer [heats].
    ■ run on:
    ▶ run on [meeting, seminar] se prolonger ;
    ▶ run on [sth] ( be concerned with) [mind] être préoccupé par ; [thoughts] revenir sur ; [conversation] porter sur ;
    ▶ run on [sth], run [sth] on
    1 Print faire suivre [qch] sans alinéa ;
    2 Literat faire enjamber [line].
    ■ run out:
    ▶ run out
    1 ( become exhausted) [supplies, resources, oil] s'épuiser ; time is running out le temps manque ; my money ran out mes ressources s'étaient épuisées ; my patience is running out je suis en train de perdre patience ;
    2 ( have no more) [pen, vending machine] être vide ; sorry, I've run out désolé, je n'en ai plus ; quick, before we run out vite, avant que nous n'ayons plus rien ;
    3 ( expire) [lease, passport] expirer ;
    ▶ run out of ne plus avoir de [petrol, time, money, ideas] ; the car ran out of petrol la voiture est tombée en panne d'essence ; to be running out of n'avoir presque plus de [petrol, time, money, ideas].
    ▶ run out on [sb] abandonner, laisser tomber ○ [family, lover, ally].
    ■ run over:
    1 [meeting, programme] se prolonger, dépasser l'horaire prévu ; to run over by 10 minutes/by an hour dépasser l'horaire prévu de 10 minutes/d'une heure ;
    2 ( overflow) [container] déborder ; my cup runneth over Bible la coupe est pleine ;
    ▶ run over [sth] ( run through) passer [qch] en revue [arrangements, main points] ;
    ▶ run over [sth/sb], run [sth/sb] over
    1 ( injure) renverser [person, animal] ; ( kill) écraser [person, animal] ; you'll get run over tu vas te faire écraser ;
    2 ( drive over) passer sur [log, bump, corpse].
    ▶ run through [sth]
    1 ( pass through) [thought, tune, murmur] courir dans ;
    2 ( be present in) [theme, concern, prejudice] se retrouver dans [work, society] ;
    3 ( look through) parcourir [list, article, notes] ; ( discuss briefly) passer [qch] en revue [main points, schedule] ;
    4 (use, get through) dépenser [money, inheritance] ;
    ▶ run through [sth], run [sth] through ( rehearse) répéter [scene, speech] ;
    ▶ run [sb] through littér ( with sword) transpercer [person] (with avec, de) ; to run sth through the computer passer qch dans l'ordinateur ; to run sth through a series of tests faire passer une série de tests à qch.
    ■ run to:
    ▶ run to [sth] ( extend as far as) [book, report] faire [number of pages, words] ; her tastes don't run to modern jazz ses goûts ne vont pas jusqu'au jazz moderne ; his salary doesn't run to Caribbean cruises son salaire ne lui permet pas une croisière aux Caraïbes ; I don't think I can run to that je ne crois pas pouvoir me permettre cela.
    ■ run up:
    ▶ run up [sth], run [sth] up
    1 ( accumulate) accumuler [bill, debt] ;
    2 ( make) fabriquer [dress, curtains] ;
    3 ( raise) hisser [flag].
    ▶ run up against [sth] se heurter à [obstacle, difficulty].

    Big English-French dictionary > run

  • 19 amo

    ămo, āre, āvi, ātum - tr. -    - amāsso = amavero, Plaut. Cas. 5, 4, 23; id. Curc. 4, 4, 22; id. Mil. 4, 2, 16; cf. Paul. ex Fest. p. 28 --- amāsse = amavisse, Ter. Eun. 5, 1, 11 --- amantum = amantium, Plaut. Men. 2, 3, 4; Lucr. 4, 1077; Ov. A. A. 1, 439.    - la conjugaison. [st1]1 [-] aimer (vivement, passionnément).    - amare aliquem ex animo, Cic. Q. Fr. 1, 1, 5: aimer qqn de tout son coeur.    - te semper amavi dilexique, Cic. Fam. 15, 7: je t'ai toujours aimé et estimé.    - absol. qui amant, Ter. And. 191, les amoureux.    - cf. Hor. S. 2, 3, 250 [st1]2 [-] absol. - se livrer à la débauche, faire l'amour, avoir une maîtresse.    - ibi primum insuevit exercitus populi Romani amare potare, Sall. C. 11: ce fut là que, pour la première fois, l'armée romaine prit l'habitude de faire l'amour et de boire. [st1]3 [-] avoir bonne opinion (de qqn), être content (de qqn).    - se ipsum amare: - [abcl]a - être content de soi. - [abcl]b - être égoïste.    - in eo me amo: sur ce point, je suis content de moi.    - in Atili negotio te amavi, Cic.: j'ai été content de toi dans l'affaire d'Atilius. [st1]4 [-] savoir gré (à qqn), lui être reconnaissant, lui être obligé.    - amabo (te): je t’aimerai; je t’en supplie; de grâce; tu seras bien aimable; sois assez bon (pour).    - noli amabo irasci, Sosiae, Plaut. Amp. 540: ne t'emporte pas, de grâce, contre Sosie.    - amavi curam et sollicitudinem tuam, Plin. Ep. 5: je te sais gré de ton attention et de ton inquiétude.    - si me amas: de grâce; je t'en prie; sois assez bon pour.    - amabo te ne improbitati meae assignes, Cic.: je te prie de ne pas mettre sur le compte de ma méchanceté.    - multum te amo quod: je te sais bon gré de ce que.    - te multum amamus, quod ea (= signa) abs te diligenter curata sunt, Cic. Att. 1: je te sais un gré infini d'avoir pris soin aussi vite de ces statues.    - in aliqua re (de aliqua re) aliquem amare: savoir gré à qqn de qch.    - de raudusculo multum te amo, Cic. Att. 7, 2, 7: je te remercie beaucoup d'avoir songé à cette petite dette.    - te amo ut + subj.: je te sais gré de, je te suis obligé de, je te suis reconnaissant de.    - te amo ne + subj.: je te sais gré de ne pas...    - Menaechme, amare ait te multum Erotium, ut hoc ad aurificem deferas, Plaut.: Ménechme, Erotie dit qu'elle te saurait bon gré de porter ceci chez l'orfèvre. [st1]5 [-] aimer, aimer à, se complaire dans, se plaire à, avoir du goût pour, avoir l'habitude de.    - non omnes eadem mirantur amantque, Hor. Ep. 2, 2, 58: tout le monde n'a pas les mêmes admirations, les mêmes goûts.    - aures mex non amant redundantia, Cic. Or. 168: mon oreille n'aime pas ce qui est de trop (dans la phrase).    - natura solitarium nihil amat, Cic. Lael. 88: la nature n'aime pas la solitude.    - ea quae res secundae amant, Sall. J. 41, 2: les choses qu'aime la prospérité (compagnes ordinaires de la prospérité).    - lens amat solum tenue, Plin. 10, 123: la lentille aime un sol maigre.    - cf. Plin. 10, 138 ; COL. 2, 10, 3, etc.    - amare + inf.: avoir l'habitude de, aimer à.    - aurum perrumpere amat saxa, Hor. O. 3, 16, 10: l'or aime à percer les rochers.    - hic magnos potius triumphos, hic ames dici pater atque princeps, Hor. C. 1: ici, plutôt, prends plaisirs aux grands triomphes et apprécie d'être appelé Père et prince.    - Nilus amet alveum suum, Plin. Pan. 31, 4:    - omnia quae ira fieri amat, Sall.: tous les excès que la colère fait volontiers. [st1]6 [-] locutions remarquables.    - ama me, Cic. (en incise): crois-moi.    - ita (sic) me dii (bene) ament ou amabunt: puissent les dieux m'aimer; aussi vrai que les dieux m'aiment; que les dieux m'assistent; que les dieux me soient propices; grâce aux dieux, oui, assurément (formule de forte affirmation).    - ita me di amabunt, vin bona dicam fide, quod hic inter nos liceat? Plaut. Poen. 1, 3, 30: les dieux me protègent, veux-tu que je dise franchement ce que nous pouvons dire ici entre nous?    - ita me di ament, credo, Ter. And. 5, 4, 44: que les dieux m'assistent, oui, je le pense.    - non, ita me di bene ament, Ter. Hec. 2, 1, 9: non (je ne le sais pas), aussi vrai que les dieux m'assistent.    - sic me di amabunt ut me tuarum miseritumst, Menedeme, fortunarum...Ter. Heaut. 3, 1, 54: aussi vrai que les dieux m'aiment, je t'assure, Ménedme, que j'ai pitié de ton sort.    - ita me Juppiter! (s.-ent. amet ou amabit), scin quam videtur? credin quod ego fabuler? Plaut. Poen. 1, 3, 31: que Jupiter m'assiste! sais-tu ce que je pense? crois-tu ce que je raconte?    - ita me di amabunt, ut me tuarum miseritumst fortunarum, Ter. Haut. 462: j'aurai la faveur des dieux aussi vrai que ton sort me fait pitié (= que les dieux m'abandonnent, si ton sort ne me fait pas pitié).    - Me. Salvus, Euclio, semper sies. Eu. Di te ament, Megadore, Plaut. Aul. 2, 2, 6: Me. Puisses-tu être en bonne santé, Euclion. Eu. Que les dieux te soient propices, Mégadore!    - amare, adv. → amarus
    * * *
    ămo, āre, āvi, ātum - tr. -    - amāsso = amavero, Plaut. Cas. 5, 4, 23; id. Curc. 4, 4, 22; id. Mil. 4, 2, 16; cf. Paul. ex Fest. p. 28 --- amāsse = amavisse, Ter. Eun. 5, 1, 11 --- amantum = amantium, Plaut. Men. 2, 3, 4; Lucr. 4, 1077; Ov. A. A. 1, 439.    - la conjugaison. [st1]1 [-] aimer (vivement, passionnément).    - amare aliquem ex animo, Cic. Q. Fr. 1, 1, 5: aimer qqn de tout son coeur.    - te semper amavi dilexique, Cic. Fam. 15, 7: je t'ai toujours aimé et estimé.    - absol. qui amant, Ter. And. 191, les amoureux.    - cf. Hor. S. 2, 3, 250 [st1]2 [-] absol. - se livrer à la débauche, faire l'amour, avoir une maîtresse.    - ibi primum insuevit exercitus populi Romani amare potare, Sall. C. 11: ce fut là que, pour la première fois, l'armée romaine prit l'habitude de faire l'amour et de boire. [st1]3 [-] avoir bonne opinion (de qqn), être content (de qqn).    - se ipsum amare: - [abcl]a - être content de soi. - [abcl]b - être égoïste.    - in eo me amo: sur ce point, je suis content de moi.    - in Atili negotio te amavi, Cic.: j'ai été content de toi dans l'affaire d'Atilius. [st1]4 [-] savoir gré (à qqn), lui être reconnaissant, lui être obligé.    - amabo (te): je t’aimerai; je t’en supplie; de grâce; tu seras bien aimable; sois assez bon (pour).    - noli amabo irasci, Sosiae, Plaut. Amp. 540: ne t'emporte pas, de grâce, contre Sosie.    - amavi curam et sollicitudinem tuam, Plin. Ep. 5: je te sais gré de ton attention et de ton inquiétude.    - si me amas: de grâce; je t'en prie; sois assez bon pour.    - amabo te ne improbitati meae assignes, Cic.: je te prie de ne pas mettre sur le compte de ma méchanceté.    - multum te amo quod: je te sais bon gré de ce que.    - te multum amamus, quod ea (= signa) abs te diligenter curata sunt, Cic. Att. 1: je te sais un gré infini d'avoir pris soin aussi vite de ces statues.    - in aliqua re (de aliqua re) aliquem amare: savoir gré à qqn de qch.    - de raudusculo multum te amo, Cic. Att. 7, 2, 7: je te remercie beaucoup d'avoir songé à cette petite dette.    - te amo ut + subj.: je te sais gré de, je te suis obligé de, je te suis reconnaissant de.    - te amo ne + subj.: je te sais gré de ne pas...    - Menaechme, amare ait te multum Erotium, ut hoc ad aurificem deferas, Plaut.: Ménechme, Erotie dit qu'elle te saurait bon gré de porter ceci chez l'orfèvre. [st1]5 [-] aimer, aimer à, se complaire dans, se plaire à, avoir du goût pour, avoir l'habitude de.    - non omnes eadem mirantur amantque, Hor. Ep. 2, 2, 58: tout le monde n'a pas les mêmes admirations, les mêmes goûts.    - aures mex non amant redundantia, Cic. Or. 168: mon oreille n'aime pas ce qui est de trop (dans la phrase).    - natura solitarium nihil amat, Cic. Lael. 88: la nature n'aime pas la solitude.    - ea quae res secundae amant, Sall. J. 41, 2: les choses qu'aime la prospérité (compagnes ordinaires de la prospérité).    - lens amat solum tenue, Plin. 10, 123: la lentille aime un sol maigre.    - cf. Plin. 10, 138 ; COL. 2, 10, 3, etc.    - amare + inf.: avoir l'habitude de, aimer à.    - aurum perrumpere amat saxa, Hor. O. 3, 16, 10: l'or aime à percer les rochers.    - hic magnos potius triumphos, hic ames dici pater atque princeps, Hor. C. 1: ici, plutôt, prends plaisirs aux grands triomphes et apprécie d'être appelé Père et prince.    - Nilus amet alveum suum, Plin. Pan. 31, 4:    - omnia quae ira fieri amat, Sall.: tous les excès que la colère fait volontiers. [st1]6 [-] locutions remarquables.    - ama me, Cic. (en incise): crois-moi.    - ita (sic) me dii (bene) ament ou amabunt: puissent les dieux m'aimer; aussi vrai que les dieux m'aiment; que les dieux m'assistent; que les dieux me soient propices; grâce aux dieux, oui, assurément (formule de forte affirmation).    - ita me di amabunt, vin bona dicam fide, quod hic inter nos liceat? Plaut. Poen. 1, 3, 30: les dieux me protègent, veux-tu que je dise franchement ce que nous pouvons dire ici entre nous?    - ita me di ament, credo, Ter. And. 5, 4, 44: que les dieux m'assistent, oui, je le pense.    - non, ita me di bene ament, Ter. Hec. 2, 1, 9: non (je ne le sais pas), aussi vrai que les dieux m'assistent.    - sic me di amabunt ut me tuarum miseritumst, Menedeme, fortunarum...Ter. Heaut. 3, 1, 54: aussi vrai que les dieux m'aiment, je t'assure, Ménedme, que j'ai pitié de ton sort.    - ita me Juppiter! (s.-ent. amet ou amabit), scin quam videtur? credin quod ego fabuler? Plaut. Poen. 1, 3, 31: que Jupiter m'assiste! sais-tu ce que je pense? crois-tu ce que je raconte?    - ita me di amabunt, ut me tuarum miseritumst fortunarum, Ter. Haut. 462: j'aurai la faveur des dieux aussi vrai que ton sort me fait pitié (= que les dieux m'abandonnent, si ton sort ne me fait pas pitié).    - Me. Salvus, Euclio, semper sies. Eu. Di te ament, Megadore, Plaut. Aul. 2, 2, 6: Me. Puisses-tu être en bonne santé, Euclion. Eu. Que les dieux te soient propices, Mégadore!    - amare, adv. → amarus
    * * *
        Amo, amas, amare. Aimer.
    \
        Amare ex animo aliquem. Cic. Aimer cordialement.
    \
        Amare se sine riuali. Cic. Quand un homme se aime et estime, et n'est aimé n'estimé de personne.
    \
        Amo Phyllida ante alias. Virgil. Plus que, ou sur toutes les autres.
    \
        Amare corde vel animo, pro Ex corde, siue ex animo. Plaut. Aimer du bon du cueur, sans fainte, cordialement.
    \
        Amant mutuis animis. Catull. Ils s'entraiment.
    \
        Amare certatim aliquem. Cic. Quand deux en aiment un à qui mieulx mieulx.
    \
        Amant inter se. Cic. Ils s'entraiment.
    \
        Amare in matrimonium. Quint. Aimer pour avoir en mariage.
    \
        Amare, absolutum. Terent. Estre amoureux.
    \
        Amare se in aliquo. Cic. Se plaire en quelque chose.
    \
        Amare seipsum. Cic. S'estimer beaucoup.
    \
        Ex hac officii societate amare ardentius coepi. Plin. iunior. Pour, ou A cause, etc.
    \
        Multum te amo, quod respondisti Octauio. Cic. Je te scay bon gré que, etc. Je t'aime que, etc.
    \
        Amo te de hac re. Terent. Cic. Je te scay bon gré de cela.
    \
        Amat, pro Solet. Tacit. Vt serme amat posterior adulatio. Comme ha de coustume, etc.
    \
        Si me amas. Cic. Adduc, si me amas, Marium. Si tu m'aimes, Si tu me veuls faire plaisir.

    Dictionarium latinogallicum > amo

  • 20 come

    come [kʌm]
    ━━━━━━━━━━━━━━━━━
    ━━━━━━━━━━━━━━━━━
    ► vb: pret came, ptp come
    ━━━━━━━━━━━━━━━━━
       a. venir
    • coming! j'arrive !
    • come again? (inf) comment ?
    ► to come + preposition
    • to come behind sb/sth suivre qn/qch
    • to come for sb/sth venir chercher qn/qch
    • where do you come from? tu viens d'où ?
    • if it comes to that,... dans ce cas-là...
    • when it comes to... quand il s'agit de...► to come + -ing
    • to come running/shouting arriver en courant/en criant► to come + adverb/adjective
    • to come apart ( = fall to pieces) tomber en morceaux
       b. ( = have one's place) se trouver
       c. ( = happen) arriver
    • how do you come to be here? comment se fait-il que vous soyez ici ?
    • how come it's so expensive? (inf) comment se fait-il que cela soit si cher ?
       d. ( = result from) nothing came of it il n'en est rien sorti
    • how do you like your tea? -- as it comes comment voulez-vous votre thé ? -- ça m'est égal
       f. ► to come to + infinitive ( = end up) finir par
       g. ( = reach orgasm) (inf!) jouir
    (gen = lure) attrape-nigaud m
    ( = happen) arriver
    • how did it come about? comment est-ce arrivé ?► come across
       a. ( = cross) traverser
    ( = encounter by chance) tomber sur► come along intransitive verb
       a. venir
    • come along! (allez,) venez !
    • why don't you come along? pourquoi ne viendrais-tu pas ?
       b. ( = progress) faire des progrès ; [plans] avancer
       a. ( = leave) s'en aller
    • come away from there! va-t'en de là !
       b. ( = become detached) se détacher
    [person, fashion] revenir
       a. descendre
    • come down from there at once! descends de là tout de suite !
       b. ( = fall) [rain, curtain] tomber
       d. ( = be demolished) être démoli
       e. ( = drop) [prices] baisser
    [+ disease] attraper
    • after the burglary, her neighbours came forward with offers of help après le cambriolage, ses voisins ont offert de l'aider
       a. [person] entrer ; [tide] monter
    • come in! entrez !
    • reports are now coming in of a terrorist attack des informations nous parviennent selon lesquelles il y aurait eu un attentat terroriste
       c. he has £20,000 coming in every year il touche 20 000 livres par an
    [+ criticism] être l'objet de
       a. ( = inherit) hériter de
       a. [button] se découdre ; [mark] partir
       b. ( = take place) avoir lieu
       c. ( = succeed) [plan] se réaliser ; [attempt, experiment] réussir
       d. (in contest, conflict) to come off best avoir le dessus
       b. [+ drug] arrêter
       c. come off it! (inf) à d'autres ! (inf)► come on
       a. come on, try again! allez, encore un effort !
       b. ( = progress) faire des progrès
    • how are your plans coming on? où en sont vos projets ?
       c. ( = start) [night] tomber ; [illness] se déclarer ; [storm] éclater ; [seasons] arriver
       d. [actor] entrer en scène
    ( = start discussing) aborder
       a. sortir ; [sun, stars] apparaître ; [truth, news, qualities] apparaître au grand jour ; [stain] partir
    • to come out for/against sth prendre position pour/contre qch
       d. (British) ( = come out on strike) se mettre en grève
    ( = say) sortir (inf)
       a. venir
    [feeling] envahir
       b. ( = drop in) passer
       c. ( = happen) se tenir
       d. ( = change one's mind) changer d'avis
       e. ( = regain consciousness) revenir à soi► come through
       a. ( = survive) s'en sortir
       c. what came through most was her enthusiasm ce que l'on remarquait surtout, c'était son enthousiasme
    ( = survive) [+ illness, danger, war] survivre à► come to
    ( = regain consciousness) reprendre connaissance
    ( = amount to) se monter à
    • how much does it come to? ça se monte à combien ?
    • it comes to $20 ça fait 20 dollars en tout
       a. ( = be subjected to) [+ sb's influence] tomber sous ; [+ attack, pressure] être l'objet de
       b. ( = be classified under) être classé sous
       a. monter
    • do you come up to York often? est-ce que vous montez souvent à York ?
       b. [accused] comparaître ( before devant ) ; [case] être entendu ( before par)
       c. [plant] sortir
       d. [sun] se lever
       e. ( = arise) être soulevé
       a. ( = reach up to) arriver à
       b. ( = equal) répondre à
    [+ object, money] fournir ; [+ idea] avoir ; [+ plan] imaginer
    * * *
    [kʌm] 1.

    come, come! — allons, allons!

    2.
    transitive verb (prét came; pp come) ( travel) faire
    3.
    1) ( arrive) [person, day, success, fame] venir; [bus, letter, news, rains, winter, war] arriver

    to come by — ( take) prendre [bus, taxi, plane]

    I came on foot/by bike — je suis venu à pied/à bicyclette

    to come down — descendre [stairs, street]

    to come up — monter [stairs, street]

    to come from — venir de [airport, hospital]

    to come into — entrer dans [house, room]

    to come past — [car, person] passer

    to come through — [person] passer par [town centre, tunnel]; [water, object] traverser [window etc]

    to come to — venir à [school, telephone]

    come Christmas/summer — à Noël/en été

    2) ( approach) s'approcher

    to come and see/help somebody — venir voir/aider quelqu'un

    to come to somebody for — venir demander [quelque chose] à quelqu'un [money, advice]

    I could see it coming — ( of accident) je le voyais venir

    to come close ou near to doing — faillir faire

    3) (call, visit) [dustman, postman] passer; [cleaner] venir
    4) ( attend) venir

    to come to — venir à [meeting, party]

    5) ( reach)

    to come to —

    to come up/down to — [water] venir jusqu'à; [dress, curtain] arriver à

    6) ( happen)
    7) ( begin)

    to come to believe/hate — finir par croire/détester

    8) ( originate)

    to come from — [person] être originaire de, venir de [city, country]; [word, legend] venir de [country, language]; [substance] provenir de [raw material]; [coins, stamps] provenir de [place]; [smell, sound] venir de [place]

    to come from France — [fruit, painting] provenir de France; [person] être français/-e

    to come in — exister en [sizes, colours]

    10) ( tackle)

    to come to — aborder [problem, subject]

    11) ( develop)
    12) ( be situated) venir

    to come after — suivre, venir après

    to come before — (in time, list, queue) précéder; ( in importance) passer avant

    to come first/last — arriver premier/dernier

    13) ( be due)

    he had it coming (to him) — (colloq) ça lui pendait au nez

    they got what was coming to them — (colloq) ils ont fini par avoir ce qu'ils méritaient

    when it comes to something/to doing — lorsqu'il s'agit de quelque chose/de faire

    •
    Phrasal Verbs:
    ••

    come again? — (colloq) pardon?

    come to that ou if it comes to that, you may be right — en fait, tu as peut-être raison

    English-French dictionary > come

Страницы

См. также в других словарях:

  • soi — [ swa ] pron. pers. • XIIe; sei 1050; du lat. se, en position accentuée → se ♦ Pronom personnel réfléchi de la 3e personne. ⇒ lui (IV); et aussi elle, eux (cf. pop. Sa pomme, sézigue). I ♦ (Se rapportant à des personnes) A ♦ Représentant …   Encyclopédie Universelle

  • être — 1. (ê tr ), je suis, tu es, il est, nous sommes, vous êtes, ils sont ; j étais ; je fus ; je serai ; je serais ; sois, qu il soit, soyons, soyez, qu ils soient ; que je sois, que tu sois, qu il soit, que nous soyons, que vous soyez, qu ils soient …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • entre — [ ɑ̃tr ] prép. • XIIe; lat. inter → inter I ♦ 1 ♦ Dans l espace qui sépare (des choses, des personnes). Les Pyrénées s étendent entre la France et l Espagne. « le pays d entre Sambre et Meuse » (Racine). Herbe qui pousse entre les pierres.… …   Encyclopédie Universelle

  • soi — (soi), pronom réfléchi de la troisième personne des deux genres et des deux nombres, qui s emploie comme régime d une préposition ou quelquefois comme régime direct d un verbe actif. 1°   Il se rapporte d ordinaire à un mot général et indéterminé …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • être — 1. être [ ɛtr ] v. intr. <conjug. : 61; aux temps comp., se conjugue avec avoir > • IXe; inf. 1080; lat. pop. °essere, class. esse; certaines formes empr. au lat. stare I ♦ 1 ♦ Avoir une réalité. ⇒ exister. ♢ (Personnes) Être ou ne pas être …   Encyclopédie Universelle

  • Être et Temps — Édition en français de 1964 chez Gallimard. Être et Temps (en allemand : Sein und Zeit) est une œuvre du philosophe Martin Heidegger publié en 1927. Cette œuvre est conçue comme une première partie d u …   Wikipédia en Français

  • Soi (philosophie) — Pour les articles homonymes, voir Soi. Le soi en philosophie s entend au travers de l histoire de la philosophie occidentale, plus ou moins distinctement ce qui peut être lié au terme « soi » selon une approche spirituelle. Alors que… …   Wikipédia en Français

  • entre — (an tr ) prép. 1°   Dans l espace qui sépare deux ou plusieurs objets. Il est assis entre eux deux. Tours est entre Paris et Bordeaux. Ce bataillon se trouva entre deux feux. •   Les dangers qu il avait courus entre Scylla et Charybde, FÉN. Tél.… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • Soi (spiritualite) — Soi (spiritualité) Pour les articles homonymes, voir Soi (homonymie). Le Soi avec le S majuscule (parfois appelé « vrai soi » ou « Soi supérieur » par distinction avec l ego, ou « soi », qui prend alors un petit s),… …   Wikipédia en Français

  • Etre et Temps — Être et Temps Être et Temps (Sein und Zeit, 1927) est une œuvre du philosophe allemand Martin Heidegger. Cette œuvre est conçue comme une première partie d un projet qui ne fut pas mené à terme. Elle marque un tournant important de la philosophie …   Wikipédia en Français

  • Être et temps — (Sein und Zeit, 1927) est une œuvre du philosophe allemand Martin Heidegger. Cette œuvre est conçue comme une première partie d un projet qui ne fut pas mené à terme. Elle marque un tournant important de la philosophie continentale. Emmanuel… …   Wikipédia en Français

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»